Hoogeveen - dorp in Drenthe
Hoogeveen
Hoogeveen is van oorsprong een veenkoloniaal dorp. De geschiedenis van Hoogeveen gaat terug tot de zeventiende eeuw, toen de Drentse edelman Roelof van Echten delen van het veengebied van de marken van Ter Arlo en Steenbergen in bezit kreeg. Samen met enkele kapitaalkrachtige verveners uit Amsterdam en Utrecht werd de Compagnie van 5000 Morgen opgericht om het gebied te ontginnen. Zij lieten een uitgebreid kanalen- en wijkenstelsel graven, waaronder in 1627 de Nieuwe Grift, die later de Hoogeveensche Vaart zou gaan heten.
De vervening zorgde voor de komst van veenarbeiders, ambachtslieden en notabelen naar dit gebied. De eerste huizen werden gebouwd op de oevers van de kleine kanalen, aan het uiteinde van de Nieuwe Grift. Tegenwoordig is dat het kruispunt van de Schutstraat en Het Haagje met de Alteveerstraat. Rond 1660 telde de nederzetting al een kleine veertig huizen, een molen en een kerkgebouw. De naam Hoogeveen werd nog niet gebruikt, het kanaaldorp stond lange tijd bekend als Echter Groote Veenen. Aan het eind van de achttiende eeuw sprak men van ’t Hoge Veen, wat later Hoogeveen werd.
Hoogeveen kon zich door de turfvaart relatief snel uitbreiden. In de tweede helft van de achttiende eeuw verdubbelde het inwoneraantal al naar ruim 4300. Het aantal turfschippers verdubbelde eveneens, vanwege het gunstiger belastingklimaat ten opzichte van Meppel. Hoogeveen slaagde erin zich binnen twee eeuwen te ontwikkelen tot één van de belangrijkste turfproducenten van Nederland.
Keerzijde van de medaille waren de slechte leefomstandigheden van de veenarbeiders en hun gezinnen, vooral na de stagnatie van de vervening aan het begin van de negentiende eeuw. Scholing was niet gebruikelijk in deze jonge, kleinstedelijke gemeenschap. In 1832 brak bovendien cholera uit die aan enkele tientallen Hoogeveners het leven kostte.
Aan deze periode herinneren onder meer de bronzen beelden De Veenarbeider aan de Voltastraat en De Turfgravers in het Burgemeester Tjalmapark.
Met name in de negentiende eeuw werden in en rond Hoogeveen grote gebieden met bomen beplant. Bedroeg het bosoppervlak in de gemeente Hoogeveen omstreeks 1816 ongeveer 144 hectare, rond 1900 was maar liefst een derde van het grondgebied van de hele gemeente beplant met bos. De bomen dienden in eerste instantie voor de houtindustrie. Het bos werd aangeplant binnen de verkaveling van de vervening, waardoor het hout via het water kon worden afgevoerd. Daarnaast zorgden de bossen ook voor een verhoging van de vruchtbaarheid van de schrale gronden. De wortels van de bomen haalden namelijk de juiste voedingsstoffen naar boven, waardoor het land sneller geschikt was voor landbouw.
Ten zuidoosten van Hoogeveen is een groot boscomplex bewaard gebleven. De bossen in dit Hollandsche Veld zijn voorbeeld van bomenaanplant volgens het veenontginningspatroon.
In de negentiende eeuw nam de oppervlakte aan landbouwgronden en wei- en graslanden snel toe. Opvallend was de snelle toename van het aantal schapen rondom Hoogeveen, veroorzaakt door de hoge wolprijzen. De ontwikkelingen in de melkveehouderij resulteerden in de oprichting van een voor die tijd moderne stoomzuivelfabriek aan de Alteveerstraat.
De melk werd dagelijks bij de boeren in de omgeving opgehaald door zogenaamde pullevaarders op houten platbodems. Deze schippers stonden onder contract bij de melkfabriek en verzorgden de aanlevering van melk. In de loop van de twintigste eeuw werd het transport over water vervangen door wegtransport.
In Hoogeveen werden sinds de jaren ’80 jaarlijks de Pulledagen georganiseerd. Deze vonden plaats op een zestal donderdagen in de zomermaanden en gingen gepaard met een braderie, een vlooienmarkt en straatoptredens. Na 2008 maken de Pulledagen plaats voor een nieuw evenement. De zuivelfabriek is nog steeds in bedrijf aan de Alteveerstraat, maar zit wel in een compleet nieuw pand. In de jaren ’60 werden de krachten gebundeld met andere coöperaties en ging de zuivelfabriek verder onder de naam Drents-Overijsselse Coöperatie. Tegenwoordig richt de fabriek zich volledig op de productie van kaas.
De groei van landbouw en industrie werd gestimuleerd door de verbeterde bereikbaarheid van Hoogeveen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Rond 1870 werd Hoogeveen aangesloten op de spoorlijn Meppel - Assen.
Het treinstation verrees aan de noordkant van de stad. Ook de wegen van en naar Heerenveen werden verbeterd. Vanaf 1903 kon men gebruikmaken van de tramverbinding Hoogeveen - Nieuw-Amsterdam, enkele jaren later kwam daar de verbinding met Slagharen bij. De opkomst van autobussen zorgde in 1940 voor het opheffen van de tramlijnen. Omstreeks 1955 kreeg Hoogeveen aansluiting met Assen en Meppel via de belangrijke rijksweg A28. Tegenwoordig heeft Hoogeveen zelfs een klein vliegveld voor plezier- en zakenvluchten.
De economische groei van Hoogeveen resulteerde in de bouw van nieuwe stadswijken.
De arbeiderswijk Oranjebuurt werd vanaf 1914 gebouwd aan de oostkant van de stad. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen daar onder meer Tuindorp, de Verzetsbuurt en de Zeeheldenbuurt bij. Rond de eeuwwisseling begon men met het bouwen van 1140 woningen voor de nieuwbouwwijk Erfanden. Sinds 2002 worden de wijken Krakeel en Schoonvelde-Oost volledig gerenoveerd. Door uitbreiding van Hoogeveen werden enkele buurschappen volledig opgeslokt en ontwikkelden de dorpen in de omgeving zich tot forensendorpen. De stad telt op dit moment vier industriegebieden.
Hoogeveen is rijk aan bijzondere bouwwerken.
De hervormde kerk aan de Grote Kerkstraat is tussen 1652 en 1664 gebouwd in een classicistische stijl. In de opengewerkte witte dakruiter uit 1720 hangen nu klokken uit de zeventiende eeuw. De preekstoel en het orgel dateren beide uit de negentiende eeuw. Aan de Schutstraat vindt men de voormalige synagoge uit 1856. Dit neoclassicistische gebouw wordt tegenwoordig gebruikt door de Baptistengemeente. Aan dezelfde straat als de hervormde kerk staat ook de kerk van de remonstrantse gemeenschap, die omstreeks 1893 werd gebouwd met elementen uit de neorenaissance. De gereformeerde kerk aan de Hoofdstraat is gebouwd in 1904 en heeft kantelen, hoektorentjes en een hoge spits.
Aan de Van Echtenstraat in het centrum staat sinds 1834 molen De Zwaluw. Deze achtkante stellingmolen is gebouwd op de onderbouw van een molen uit 1714. De romp is rietgedekt.
De Zwaluw wordt nog altijd op professionele basis gebruikt voor het malen van graan. Nabij de kruising van de Schutstraat en Het Haagje met de Alteveerstraat en de Hoofdstraat staan nog enkele fraaie woonhuizen, waarvan de oorsprong teruggaat tot de zeventiende en achttiende eeuw. Een groot deel van de woonhuizen in Hoogeveen is gebouwd in de negentiende of begin twintigste eeuw, zoals Huize Rozengrond en de notariswoning aan de Hoofdstraat en de in neorenaissance stijl opgetrokken woningen aan de Brinkstraat.
Het college van b en w van gemeente Hoogeveen vergadert nog altijd in het raadhuis aan het Raadhuisplein 1. Dit gebouw is omstreeks 1940 ontworpen door C.J. Blaauw en heeft een opvallende, witte klokkentoren. Het gemeentehuis is gevestigd in het Compagnieshuis op nummer 24. Sinds 1967 staat in Hoogeveen het theater- en congrescentrum De Tamboer. Bij de opening werd het bronzen beeld De Tamboer onthuld door koningin Juliana. Het winkelcentrum van Hoogeveen wordt gedomineerd door het grootste stedelijke waterkunstwerk van Europa, de Cascade. Door de Hoofdstraat meandert een verhoogde waterpartij, wat de oorspronkelijke waterlopen in Hoogeveen moet symboliseren. In het midden van de Cascade bevindt zich een groot zwart-wit geblokt podium. ■
Colofon
Bron: Noordboek