Doarpen

Kies de begjinletter


Het kanaaldorp 1e Exloërmond is bijna zeven kilometer lang en ligt tussen de veenkolonies Nieuw-Buinen en 2e Exloërmond. Het is een relatief jong dorp met een zeer verspreide bebouwing. De geschiedenis van het dorp gaat terug tot 1840, toen men begon met het graven van een aantal zijkanalen, de zogenaamde monden, haaks op het Groninger Stadskanaal. Tussen de monden kwam een uitgebreid stelsel van kleine verbindingskanalen. Een van de monden was het Noorderhoofddiep, dat in 1843 gereed was.

Aan weerszijden van dit water vestigden zich boeren, veen- en landarbeiders en ontstond de veenkolonie 1e Exloërmond. De afgegraven percelen land werden gebruikt als landbouwgrond. Net als in omringende dorpen groeide de bevolking van 1e Exloërmond snel, rond 1919 telde het dorp ruim zeshonderd inwoners.

Door schaalvergroting in de landbouw en de afgenomen vraag naar turf nam na de Tweede Wereldoorlog de werkgelegenheid en daarmee het aantal inwoners geleidelijk af. Het kanaal dat door het dorp liep is inmiddels gedempt.

In 1924 kreeg 1e Exloërmond aansluiting op de spoorlijn Stadskanaal - Ter Apel. Het spoor liep langs de Semslinie, de grens tussen Drenthe en Groningen. De spoorlijn werd in 1935 opgeheven, het stationsgebouw is rond 1965 afgebroken. De kunstmanifestatie STAR&Arts, verwijzend naar de voormalige spoorwegmaatschappij Stadskanaal-Ter Apel-Rijksgrens (STAR) en de stichting Stadskanaal Rail, heeft twee kunstprojecten gerealiseerd in 1e Exloërmond. Op de fundamenten van het oude stationsgebouw werd een nieuwe symbolische wachtruimte gemaakt en via geluidsopnames van treinen werd een ware stationssfeer gecreëerd.

1e Exloërmond ligt tussen de landbouwcomplexen Heeren- of Markiezenplaatsen, Markiezenveen en Noorderboerplaatsen. Ongeveer in het midden wordt 1e Exloërmond doorsneden door de Drentse Mondenweg. Vlak na de brug in de Mondenweg over het kanaal Dreefeiding is in 1989 het grote kunstwerk De Gebroken Lijn onthuld. Het staat precies op de voormalige grens tussen de gemeentes Borger en Odoorn en bestaat uit twee natuurstenen delen aan weerszijden van de weg.

Het langgerekte kanaaldorp 2e Exloërmond ligt tussen Exloo en het Groningse Musselkanaal. Het dorp is omstreeks 1840 gesticht als veenkolonie. Vanaf de provinciegrens met Groningen werden kanalen gegraven in het veengebied van Exloo. Dit waren de zogenaamde monden. Haaks daarop werden de wijken gegraven, kleine verbindingskanalen.

Door ontginningen is de langwerpige strokenverkaveling van de landerijen ontstaan. In 2003 vierde het dorp zijn 150-jarig bestaan.

De eerste bebouwing van 2e Exloërmond onstond oostelijk van de huidige Drentse Mondenweg, aan weerszijden van het kanaal Zuiderdiep. Niet lang daarna werden ook woningen gerealiseerd ten westen van deze weg. Er werd een dubbel kanaalsysteem aangelegd, parallel aan het Zuiderdiep groef men het Noorderdiep. Tussen de twee vaarten werden voornamelijk woningen gebouwd voor neringdoenden en veen- en landarbeiders, buiten de vaarten bouwden boeren grote veenkoloniale boerderijen. Aan de westkant van het dorp loopt de bebouwing over in het buurschap Exloërkijl aan de gelijknamige weg.

Na de Tweede Wereldoorlog verdichtte de bebouwing en ontstond hier een kleine dorpskom in de hoek waar het dorp en Exloërkijl bij elkaar komen. Zowel het Noorder- als het Zuiderdiep zijn inmiddels gedempt. Aan de oostkant loopt 2e Exloërmond door tot aan de provinciegrens, die hier wordt gevormd door de goederenspoorlijn.

2e Exloërmond wordt omringd door landbouwgronden en weilanden, zoals de Noorder- en Zuiderboerplaatsen, de Exloosche Landen en de Exloërkijlplaatsen. Na de verveningen bleek dat de nieuw verworven landerijen niet zo vruchtbaar waren als men verwachtte. Tot de introductie van kunstmest enkele decennia later verliepen de landbouwactiviteiten daardoor relatief moeizaam. Na de Tweede Wereldoorlog werd turf als brandstof vervangen door olie en gas en kwam er een eind aan de turfwinning in de Exloërvenen. De schaalvergroting in de landbouw en het einde van het turfsteken zorgde voor een groot gebrek aan werkgelegenheid in 2e Exloërmond en het gehele veenkoloniale gebied. In de loop van de vorige eeuw kreeg 2e Exloërmond andersoortige bedrijven en kleine industrie, die zich onder meer vestigden op bedrijventerrein Noorderkijl. Op de kruising van het Zuiderdiep en de Drentse Mondenweg staat een grote waterzuiveringsinstallatie, waar men via biologische technieken afvalwater zuivert.

2e Exloërmond heeft een aantal kerken, waaronder de in 1908 gebouwde gereformeerde kerk aan het Zuiderdiep, een neogotische zaalkerk met een kleine geveltoren. Deze is niet meer in gebruik. Aan dezelfde straat staat de Baptistenkerk. Na jarenlang diensten te hebben georganiseerd in een woonhuis, kreeg de baptistengemeente in 1922 een eigen gebouw, een kleine zaalkerk met geveltoren.

Eveneens aan het Zuiderdiep staat de hervormde kerk uit 1939, tegenwoordig in gebruik bij de Samen-Op-Weg gemeente. Bij deze kerk staat de toren aan de zijkant, de consistoriekamer is later aangebouwd. Naast het kerkgebouw staat een grote pastorie die rond dezelfde tijd is gebouwd.

Langs het Zuiderdiep staan een groot aantal traditioneel vormgegeven boerderijen.

Er staan ook boerderijen met duidelijke Jugendstil-elementen. Deze zijn ontworpen door J.H. Prummel, die voor zichzelf het woonhuis aan het Zuiderdiep 192 ontwierp, eveneens in Jugendstil. Aan de Tuinbouwstraat vindt men een boerderij waarvan het woongedeelte bestaat uit een grote villa-achtige woning.

Tussen 2e Exloërmond en Valthermond, ten oosten van Exloërkijl, ligt een relatief nieuw natuurgebied van een kleine zeventig hectare groot. Dit terrein bestaat uit bos, grasland en een grote visvijver. Het is in beheer bij stichting Het Drentse Landschap. ■

Het buurschap 2e Valthermond ligt ten oosten van Valthermond. Het lintdorp heeft een zeer verspreide bebouwing, voornamelijk boerderijen, langs de gelijknamige weg. Parallel aan deze weg loopt de provinciegrens met Groningen, aan de Groningse kant liggen Ter Apel en Ter Apelkanaal. Ten noorden van het dorp begint het wegdorp Valthermussel, ten zuiden ligt het buurschap Dikbroeken in het weilandencomplex Valtherdikbroeken.

2e Valthermond is pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstaan, toen men in deze streek begon met de ontginning van het Valtherveen. De eerste aanzet tot ontginning werd al enkele eeuwen eerder gegeven. Rond Valthe werd al in de zeventiende eeuw op kleinere schaal turf gewonnen. In de achttiende eeuw werden de venen in het Oostermoergebied op grotere schaal aangepakt. Valthe was in 1762 één van de Oostermoerse veenmarkegenoten die met Groningen onderhandelden over de aansluiting van de Drentse venen op de Groninger kanalen. In 1817 werden de afspraken door de koning in een Convenant vastgelegd en mochten Drenten en Groningers onder voorwaarden gebruik maken van elkaars waterwegen.

Haaks op het Stadskanaal werden zijkanalen gegraven door de Drentse venen. Tussen deze zogenaamde monden werd een uitgebreid stelsel van wijken gegraven. De laatste mond die werd gegraven vanaf de Groninger kanalen, was de 2e Valthermond vanaf het Ter Apelkanaal tot aan het Zuiderveen. Net als bij de andere monden ontstond ook hier langs de hoofdvaart enige bebouwing. De boerderijen werden allemaal gebouwd aan de westkant van de weg. Omdat de weg dicht langs de provinciegrens liep, was er nagenoeg geen land beschikbaar aan de oostkant.

Het karakteristieke esdorp Aalden is ontstaan in de vroege middeleeuwen. De nederzetting werd gesticht op hoger gelegen zandgronden aan de rand van het beekdal van de Westerstroom. De eerste bewoners vestigden zich in het gebied dat tegenwoordig Oud Aalden genoemd wordt en dat nu aan de zuidkant van de Aelderstraat ligt. In 1322 werd het dorp voor het eerste vermeld als Alede, een naam die kan verwijzen naar een waterloop of een bomensoort. Pas in de loop van de negentiende eeuw breidde Aalden in noordwestelijke richting uit, waardoor het huidige dorp zijn vorm kreeg.

In Oud Aalden ligt een grote driehoekige brink die wordt omzoomd door oude eikenbomen.

Vroeger waren op deze brink ook een schaapskooi en een dobbe, maar die zijn verdwenen.

Bij de brink staan enkele bijzondere Saksische boerderijen, die in de kern teruggaan tot de zeventiende en achttiende eeuw. Bij een aantal boerderijen staan bijschuren die gedecoreerd zijn met geknoopt stro of die zijn uitgevoerd in vakwerk. Oud Aalden heeft nog het karakter van een oud esdorp, waardoor het beschermd dorpsgezicht is geworden. Op de brink staat het beeld De Hooghe Aelder, dat het uitgangspunt vormt voor een omvangrijk kunst- en geschiedenisproject waaraan tot in 2012 zo’n negentig gemeentes moeten meewerken.

Aan de rand van de Molenesch tussen Aalden en Meppen staat de molen Jantina Helling.

Deze beltkorenmolen verving in 1891 een door onweer verwoeste voorganger. Uit onderzoek is gebleken dat op deze plek al in de zeventiende eeuw een standerdmolen stond. De Jantina Helling is vernoemd naar de in 1863 geboren molenaarsdochter, die later ook eigenaresse van de molen werd. Rond 1950, dertig jaar na haar overlijden, droegen haar erfgenamen de molen voor een symbolisch bedrag over aan de coöperatieve zuivelfabriek en korenmaalderij Zweeloo en kreeg de molen zijn huidige naam.

Na 1978 kwam de Aeldermeul in handen van de gemeente Zweeloo en werd de molen gerestaureerd.

Door uitbreidingen na de Tweede Wereldoorlog is Aalden bijna vastgegroeid aan buurdorp Zweeloo. Enkel de Westerstroom scheidt de bebouwing van de twee dorpen nog van elkaar. Aalden en Zweeloo worden daarom wel beschouwd als dubbeldorp. Rond 1900 kreeg Aalden een eigen gereformeerde kerk aan de Aelderstraat, die in 1954 werd vervangen door de huidige opvallende achtkante kerk aan de Kerkstraat. In 1999 is aan de Paardelandsdrift de multifunctionele accommodatie De Aelder Meent in gebruik genomen. Hier zijn onder meer de openbare en de protestants-christelijke basisschool, de bibliotheek, een sportzaal en een peuterspeelzaal gehuisvest. Aalden heeft een actief verenigingsleven. In het dorp wordt bijvoorbeeld een nieuwjaarsloop georganiseerd, waarbij het inschrijfgeld ten goede komt aan het dorp. In de zomermaanden vinden er sfeervolle avondmarkten plaats, waar duizenden bezoekers op af komen.

De uit 1668 daterende boerderij ‘t Hoes van Hol-An aan de weg Oud Aalden is in 1965 gerestaureerd en doet nu dienst als oud-Saksische koffe- en pannenkoekboerderij. In het Aalderveld, aan de weg richting Witteveen, ligt een uitgestrekte golfbaan met een bungalowpark en een zwembad. Aalden ligt in de nabijheid van enkele grote natuurgebieden, zoals de Boswachterij Sleenerzand en de Mepperdennen met het beschermde jeneverbesgebied De Palms. Aan de Aelder Hooghe bevindt zich het openluchttheater van Aalden en Zweeloo, waar al meer dan een halve eeuw jaarlijks een schouwspel wordt opgevoerd. ■

De esdorpen Erm en Achterste Erm zijn ontstaan in de middeleeuwen. Erm is gesticht op zandgronden aan de rand van het beekdal van de Sleenerstroom. De bebouwing ligt grotendeels langs de wegen De Hoek, Dalerstraat en Oostereind, waardoor de plaats enigszins de structuur van een wegdorp heeft. Achterste Erm is ontstaan als esrandnederzetting en is gevormd uit meerdere buurschappen die in de loop der tijd naar elkaar toe zijn gegroeid. Het dorp bestaat daarom uit enkele concentraties van woningen aan de weg Achterste Erm.

Erm heeft een brinkrestant bij de kruising van het Oostereind met de Oosterlangen. Deze driehoekige ruimte is kleiner geworden door de aanleg van de doorgaande weg tussen Veenoord en Sleen. Achterste Erm heeft een kleine brinkachtige ruimte aan de westkant van het dorp en een brinkrestant aan de oostzijde, genaamd ’t Veldtien. Vroeger werden Erm en Achterste Erm van elkaar gescheiden door de Groote Ermeresch, tegenwoordig ligt rijksweg N34 van Coevorden naar Emmen tussen de beide dorpen. Tussen Achterste Erm en Veenoord ligt het ontginningsdorpje Ermerveen, dat na de gemeentelijke herindeling van 1998 aan Emmen is toebedeeld.

Zowel in Erm als in Achterste Erm staan een aantal fraaie boerderijen, waarvan de oorsprong teruggaat tot in de achttiende en negentiende eeuw. Veel boerderijen hebben oude houten bijschuren op het erf, de schuur bij De Hoek 2 dateert waarschijnlijk zelfs uit 1760. In 1894 werd een kleine coöperatieve boterfabriek opgericht, waar men nog met handkracht werkte. De coöperatie had ruim dertig deelgenoten. De concurrentie van stoomkrachtfabrieken nam echter snel toe en de fabriek in Erm kon na ruim tien jaar sluiten. Na de opheffng is het fabriekspand gesloopt.

Aan het eind van de negentiende eeuw kreeg Erm bij de kruising van de Dalerstraat en de Bakkersteeg een permanent schoolgebouw voor basisonderwijs. Deze openbare school had een belangrijke streekfunctie en werd ook bezocht door kinderen uit Achterste Erm en Ermerveen. In 1979 werd het oude schoolgebouw vervangen door het huidige gebouw.

Door een toename van het aantal leerlingen is dit pand in 1999 uitgebreid en kreeg het de naam De Piramide. Veel voorzieningen hebben de dorpen verder niet, ze zijn daarvoor aangewezen op grotere plaatsen als Veenoord, Sleen of Emmen.

In de buurt van Erm heeft de bekende archeoloog Van Giffen halverwege de twintigste eeuw een middeleeuwse pottenbakkersoven ontdekt. Men vermoedt dat hier de stenen zijn gebakken die werden gebruikt bij de bouw van de kerk in Sleen. Er zijn ook bijzondere archeologische vondsten gedaan, die erop wijzen dat de omgeving van Erm en Achterste Erm al vanaf de IJzertijd bewoond was.

Ten westen van de dorpen ligt het grote recreatiegebied Ermerzand. Dit omvat onder meer een grote zwemplas met zandstranden, een camping en een bungalowpark. De zwemplas leent zich niet alleen prima voor watersport, maar ook om te vissen. Een deel van de oever is speciaal geschikt gemaakt voor karpervissers en het is mogelijk om vissen en overnachten te combineren op een van de eilanden. Een ander eiland is ingericht als paintballterrein.

Het Ermerzand wordt omgeven door enkele percelen bos. Erm is tevens bekend door de Ronde van Erm, een jaarlijks sportevenement dat al bijna dertig jaar wordt georganiseerd.

In 2008 is de wielrenwedstrijd vervangen door een nieuw onderdeel, namelijk de survivalrun bij het Ermerstrand. ■

Vlakbij Peize ligt het jonge dorp Altena. De geschiedenis van het plaatsje gaat terug tot in de negentiende eeuw. Omstreeks 1850 begon men op kleine schaal met de ontginning van het uitgestrekte hoogveengebied ten zuiden van Peize. Door het veen werden kanalen en wijken gegraven voor de afwatering en de turfvaart.

De rechte Vaartweg vanaf Altena richting Norg herinnert aan deze veenkanalen. De naam Altena betekent waarschijnlijk dat de plaats al te dichtbij was. De naam is vergelijkbaar met die van de Drentse plaats Alteveer, die duidt op een afgelegen plek.

Aan de rand van het veen gingen boeren en veenarbeiders wonen in zelfgebouwde plaggenhutten. In de jaren ’20 van de vorige eeuw zijn deze afgebroken door de voormalige gemeente Peize en vervangen door een zestal stenen woningen. Rond 1927 kreeg Altena een kleine basisschool met een belangrijke streekfunctie. Deze was bestemd voor de kinderen in de hele zuidwesthoek van de gemeente Peize. De Openbare Basisschool Altena aan de Lieverseweg bestaat nog steeds. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog breidde Altena uit langs de Altenaweg en de Vijverweg. Hier werden vierentwintig roodgekleurde huizen gebouwd.

Na de oorlog kreeg het dorp een eigen dorpshuis, dat in 1972 werd vervangen door het huidige gebouw. Tegenwoordig is Altena een dorp met een paar kleine woonwijken, vrijstaande huizen en enkele boerderijen.

Altena grenst aan het Tolnerbos, een klein bosperceel tussen de Vijverstraat en de Boerlaan. Dit is een restant van de uitgestrekte Altenasche bossen, die hier in de negentiende eeuw moeten zijn geweest. Bij het dorp ligt ook het voormalige Bunnerveen, dat vanaf de jaren ’50 grotendeels gecultiveerd is. Tussen de Vaartweg en de Grote Masloot, nabij de Kibbelslaglaan, ligt nog een perceel woeste grond met de naam Bunnerveen. Iets zuidelijker liggen het Stuifgat en het Bongeveen. De belangenvereniging van Altena organiseert samen met het plaatselijke dorpshuis spooktochten door het Bunnerveen.

Amen is een kleine esnederzetting ten zuidwesten van Rolde. Halverwege de tiende eeuw werd voor het eerst melding gemaakt van Amen, dat toen slechts twee erven telde.

Ten oosten van Amen stroomt het Amerdiep, onderdeel van het bekensysteem van de Drentsche Aa. Op de plek waar nu de Amerbrug is, was vroeger een voorde, een doorwaadbare plaats in de beek. De voorde was onderdeel van de belangrijke route tussen Rolde en Beilen.

In de dertiende eeuw ontstond de boermarke Amen. Boeren in Drenthe verenigden zich destijds in een marke om onder meer gezamenlijk te beslissen over het gebruik van gemeenschappelijke gronden. Lange tijd telde Amen slechts drie boerderijen, vanaf 1800 breidde het dorp zich langzaam uit. Aan de straat Amen staan nog enkele moderne ontginningsboerderijen die gebouwd zijn in de jaren ’20 van de vorige eeuw.

In het begin van de negentiende eeuw kregen Amen en het naburige dorp Ekehaar samen een winterschool, die werd gebouwd in Amen.

Het gammele gebouw werd in 1832 alweer afgebroken. De nieuwe school kwam, ondanks protest vanuit omliggende dorpen, opnieuw in Amen. Door een gebrek aan leerlingen sloot de school in 1853. Pas in 1864 werd een nieuwe school gebouwd, dit keer in Ekehaar.

In 1903 opende de coöperatieve zuivelfabriek ‘De Hoop’ zijn deuren in Amen. Het was een kleine handkrachtfabriek die zich richtte op de productie van boter. Amper tien jaar later, in 1913, werd de gehele productie overgeheveld naar de zuivelfabriek in Assen, waar met stoomkracht werd gewerkt. De fabriek in Amen werd afgebroken, de stenen werden hergebruikt voor de bouw van een woonhuis in Ekehaar.

Amen geniet tegenwoordig vooral bekendheid dankzij boerderijcafé De Amer. Het café werd in 1917 langs de tramlijn Assen-Coevorden gebouwd. De bruine kroeg biedt een gevarieerd aanbod aan culturele evenementen, waardoor literatuur- en muziekliefhebbers van heinde en ver naar Amen komen. In het dorp is verder nog een klein bijenteeltmuseum, De Bankörf.

Het buurschap Amsterdamscheveld ligt ten zuiden van Erica aan weerszijden van het Dommerskanaal. De geschiedenis van het dorpje gaat terug tot in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ten zuiden van de Verlengde Hoogeveensche Vaart kocht de Drentsche Landontginning Maatschappij rond 1851 een strook grond voor de turfwinning. Deze maatschappij was opgericht door een groep Amsterdamse beleggers, die het veld vervolgens Amsterdamsche Veld doopten. In 1861 werd vanaf de Zijtak het Dommerskanaal door dit veld gegraven tot aan de latere nederzetting Amsterdamscheveld. Om verschillende redenen werd het verdere doortrekken van het kanaal tientallen jaren vertraagd.

Van een nederzetting was eigenlijk pas sprake aan het begin van de twintigste eeuw. In 1909 kocht de Rotterdamse Griendtsveen Turfstrooisel Maatschappij het Amsterdamsche Veld van de Drentsche Landontginning Maatschappij. Deze bouwde nabij de kruising van het Dommerskanaal en de huidige Peelstraat tussen Erica en Schoonebeek enkele fabrieksgebouwen voor de productie van turfstrooisel.

Turfresten die ongeschikt waren als brandstof werden hier verwerkt tot potgrond en strooisel voor veestallen. Er verrezen een elektriciteitscentrale, een loods voor locomotieven en een aantal eenvoudige dienstwoningen voor de werknemers van de fabriek. Voor de hogergeplaatste employés werden huizen gebouwd aan de Griendtsveenstraat, een aantal heeft neorenaissancedetails. De turfstrooiselfabriek sloot in 1983.

Het smalspoor waarover vroeger de turf werd vervoerd, is na de sluiting van de fabriek in handen gekomen van het Industrieel Smalspoor Museum aan de Griendtsveenweg. Vanaf het museum kan men een rit maken met een smalspoortrein en een van de oude fabrieken bezoeken. Het natuurgebied Amsterdamsche Veld maakt nu deel uit van het hoogveenreservaat Bargerveen van ruim tweeduizend hectare. Ten westen van de Peelstraat staat een groot glastuinbouwcomplex. In de toekomst wil de gemeente Emmen bij Amsterdamscheveld een Wildlife Parkresort realiseren, een recreatiegebied annex dierentuin met specifeke Europese diersoorten.

Het esdorp Anderen is ontstaan in de vroege middeleeuwen bij een driesprong van wegen.

Anderen ligt in het Nationaal Park Drentsche Aa, op de westfank van de Hondsrug. Ten noorden van het dorp stroomt het beekje Scheebroekerloop, waar een ongeveer 70.000 jaar oude vuistbijl is gevonden. Dat was het eerste bewijs dat in dit gebied ooit Neanderthalers leefden. Westelijk van het dorp, tussen Anderen en Rolde, stroomt het Rolderdiep. In 1217 werd Anderen al vermeld in het register van klooster Dikninge, dat ten zuidwesten van De Wijk (De Wolden) stond.

Centraal in Anderen ligt de brink bij de straat Het Loeg. In de zeventiende eeuw telde het dorp elf boerderijen, rond 1850 waren dat er 25.

Het agrarische karakter van het dorp vertaalde zich in 1898 in de oprichting van een coöperatieve boterfabriek aan het Nijend. Deze handkrachtfabriek met de naam ‘De Eenheid’ bleek weinig rendabel en sloot tien jaar later zijn deuren. De voormalige zuivelfabriek werd in de decennia daarna meerdere keren verbouwd.

Rond 1915 werd een schuurgedeelte bijgebouwd met een opvallend overhangende, driehoekige uitbouw en in 1966 werd het oudste deel van de fabriek verbouwd tot woonhuis.

Door ontginningswerkzaamheden groeide het aantal boerderijen naar 43 in 1950. Aan het Hagenend en het Veenvoort staan enkele achttiende- en negentiende-eeuwse hallenhuisboerderijen. Bij twee boerderijen zijn de aangebouwde schuurgedeelten versierd met strovlechtwerk. Aan Het Loeg zijn voorbeelden te vinden van krimpenboerderijen, aan het Oldend en Nijend treft men modernere ontginningsboerderijen. Tegenwoordig zijn in Anderen nog tien boerderijen in bedrijf.

In de loop der jaren verdween steeds meer middenstand uit het dorp, ook de bakkerij aan het Oldend en de smederij aan het Nijend stopten. In 1996 sloot het laatste bedrijf de deuren.

Basisschool ‘De Schepershof’ verdween na meer dan 200 jaar uit Anderen na een fusie met de Jan Thiesschool in Rolde.

Tussen de Hondsrug en het stroomdallandschap van de Drentsche Aa ligt het esdorp Anloo. De brink van Anloo, met de Magnuskerk en een aantal oude Saksische boerderijen, maakt deel uit van een beschermd dorpsgezicht. De hervormde Magnuskerk is een van de oudste kerken van Drenthe. In de elfde eeuw begon men met de bouw van het tufstenen schip, in de twaalfde eeuw werd de ruim 23 meter hoge bakstenen toren gebouwd. Het schip en de toren zijn gebouwd in een romaanse bouwstijl, het veertiende-eeuwse rode bakstenen koor is romanogotisch. De hooggeplaatste ramen zijn pas rond 1940 bij een restauratie aangebracht.

De wandschilderingen in de kerk dateren uit de dertiende en veertiende eeuw, de twee fraaie herenbanken, het offerblok en de kerkklok uit de achttiende eeuw. Het orgel is in 1717 gebouwd door Jannes Radeker en Rudolf Garrels.

Anloo was vanaf de middeleeuwen tot in de achttiende eeuw hoofdplaats van het rechtsdistrict (dingspil) Oostermoer. Ieder jaar hield de Etstoel, het Drentse gerechtshof, een vergadering in de Magnuskerk. Die lotting vond plaats op 19 augustus, de feestdag van de heilige Magnus. Stichting Etstoel Anloo heeft dit gebruik in 1987 nieuw leven ingeblazen. Iedere derde zaterdag van augustus wordt een authentieke Etstoelzitting nagespeeld en keert het hele dorp voor één dag eeuwen terug in de tijd.

Nabij het dorp ligt archeologisch reservaat ‘Strubben-Kniphorstbos’, waar twee hunebedden (D7 en D8), een zestigtal grafheuvels en resten van nederzettingen zijn aangetroffen.

De oudst aangetroffen sporen zijn meer dan 13.000 jaar oud. In Boswachterij Anloo ligt het pinetum Ter Borgh, een naaldbomenpark met grote collectie coniferen. Zowel het bos als het pinetum is aangeplant door de familie Everts op landgoed Terborgh. In een monumentale zeventiende-eeuwse boerderij aan het Lunsenhof is het informatiecentrum ‘Homanshof’ van Staatsbosbeheer gevestigd, met daarnaast de gelijknamige theeschenkerij. Anloo heeft een basisschool met een belangrijke streekfunctie.

Aan de Kerkbrink en de Brinkstraat staan enkele achttiende- en negentiende-eeuwse hallenhuisboerderijen.

Annen is een groot esdorp op de oostfank van de Hondsrug. Het ligt zuidoostelijk van Zuidlaren en ten noordoosten van Assen. Het dorp is ontstaan in de vroege middeleeuwen, men vermoedt tussen de zesde en negende eeuw. In 1309 kwam de plaats als ‘Anne’ voor het eerst in offciële documenten voor. De kern van de bebouwing ontstond rondom de grootste brink van Drenthe, die omsloten is door de straten De Brink, De Wolden en de Kruisstraat, en in de nabijgelegen straten De Hoek en de Schoolstraat.

In de twintigste eeuw ontwikkelde Annen zich van klein agrarisch esdorp tot groot forensendorp. In de jaren ’50 werden woningen gebouwd aan de Kruisakkers en Molenakkers en in de daaropvolgende decennia verrezen meerdere nieuwbouwwijken aan de randen van het dorp. Ook werd de Noordesch volgebouwd. Hierdoor foreerde de middenstand.

De aanleg van de rijksweg N34 zorgde voor een goede autoverbinding met Groningen, Emmen, Assen en Veendam.

Lange tijd was Annen hoofdplaats van de gemeente Anloo. In 1895 werd in Annen het tweede raadhuis van Drenthe gebouwd. Voor die tijd vergaderden de bestuurders in lokale horecagelegenheden. Een drankwet uit 1881 verbood het verlenen van drankvergunningen aan gelegenheden waarvan het openbaar bestuur gebruik maakte, waardoor er aparte gebouwen moesten komen voor gemeentelijke vergaderingen. Het raadhuis staat aan het begin van de Spijkerboorsdijk en deed tevens dienst als burgemeesterswoning. Het is gebouwd in een sobere neoclassicistische stijl en is in 1935 en 1989 verbouwd. Door ruilverkaveling en schaalvergroting in de landbouw na de jaren ’60 daalde het aantal boerenbedrijven in het dorp. Enkele bijzondere boerderijen nabij de brink herinneren nog aan het agrarische karakter van Annen. Aan de Kruisstraat staan onder meer een grote hallenhuisboerderij uit 1830 en een krimpenboerderij uit 1890. Aan de Bartelaar staat een hallenhuisboerderij uit de periode rond 1860, waarvan het voorhuis verdeeld werd in twee woningen.

Modernere boerderijen, soms met neorenaissance- of met jugenstildetails, vindt men aan De Wolden en de Bartelaar. Tussen 1895 en 1904 is aan De Wolden een zuivelfabriekje in bedrijf geweest. In deze handkrachtfabriek werd boter gemaakt.

Uit archeologische vondsten is gebleken dat het gebied rondom Annen al voor het begin van de jaartelling bewoond was. Ten westen van het dorp, aan de andere kant van de rijksweg N34, ligt het archeologisch reservaat De Strubben/Kniphorstbos, waar onder meer de hunebedden D7 en D8 en een zestigtal grafheuvels zijn aangetroffen. In het noordwesten van Annen, pal aan de Zuidlaarderweg, staat hunebed D9. Deze grafkelder heeft nog acht zijstenen en twee dekstenen. Archeoloog Van Giffen trof in dit hunebed scherven aan van tientallen potten. Inmiddels is dit incomplete hunebed volledig omringd door bebouwing.

Tussen Annen en het riviertje de Hunze of Oostermoersche Vaart liggen de Annergroenlanden, een uitgestrekt wei- en bouwlandencomplex met twee waterwingebieden. Daar probeert de Waterleidingmaatschappij Drenthe drinkwaterwinning te combineren met natte natuurontwikkeling. De Bulten is 35 hectare groot en kent een wilde fora, bossen en natte graslanden, de Breevenen omvat 200 hectare en bestaat uit natte graslanden en een grote weidevogelpopulatie. Aan de Spijkerboorsdijk, bij de toegangsweg naar het drinkwaterproductiestation, is in 2002 het beeld Water en Natuur van Marte Röling geplaatst.

Annen is een levendige plaats met veel eigen voorzieningen. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen in Annen zowel een huishoudschool als een lagere landbouwschool. Beide zijn inmiddels gesloten. Aan de Schoolstraat 2-4 werd in 1925 de fraaie zakelijk-expressionistische lagere school gebouwd. De huidige openbare basisschool De Eshoek is gevestigd aan de Molenakkers. Sinds 1967 heeft Annen zwembad De Borghoorns en eind jaren ’70 kreeg het dorp een sporthal. In 2000 werd een nieuwe muziekkoepel geplaatst op de brink. ■

Annerveenschekanaal is een langgerekte kanaaldorp dat ontstond in de achttiende eeuw.

Na 1764 begon de Annerveensche Heerencompagnie, onder leiding van landmeter Lambartus Grevijlink, met de vervening van de Anner- en Eextervenen. Daarvoor werd een kanaal gegraven dat parallel liep aan de provinciegrens, het Grevijlinkskanaal (later verbasterd tot Grevelingskanaal). Het is nu een van de weinige nietgedempte veenkanalen in Drenthe.

Door de komst van arbeiders uit de wijde omtrek groeide de veenkolonie snel uit tot een echt dorp. Binnen drie decennia na de start van de vervening hadden bijna zestig families zich in het dorp gevestigd. Er werd een school opgericht, er kwamen winkels, een koren- en kalkmolen en een scheepstimmerwerf. Rond 1850 woonden er meer dan 500 mensen in Annerveenschekanaal. Dat aantal liep terug toen de vervening voltooid was en veenarbeiders elders werk moesten zoeken.

In 1785 werd het Huis Grevijlink aan de Ellentshoek gebouwd, aan de kop van het kanaal.

Volgens een gevelsteen op dit statige pand waren er slechts 16 dagen nodig voor de bouw. In 1835 bouwde de plaatselijke timmerman Kliphuis de hervormde kerk aan de Greveling 137.

Deze waterstaatskerk is een dwars geplaatste zaalkerk waaraan de pastorie is vastgebouwd.

De toren werd in 1860 voor de oorspronkelijke ingang geplaatst. Kerkdiensten worden hier niet meer gehouden, het gebouw doet dienst als concertzaal.

Annerveenschekanaal bezit enkele interessante bruggen en brugwachterswoningen. De groene ijzeren ophaalbrug over het Kieldiep dateert uit 1922 en is in 1997 grondig gerestaureerd. De ijzeren draaibrug voor voetgangers over het Grevelingskanaal en het zakelijkexpressonistische brugwachtershuis aan Greveling 42 zijn gebouwd rond 1930. Langs het kanaal staan ook een aantal bijzondere boerderijen en woonhuizen. Voorbeelden zijn de vroege negentiende-eeuwse krimpenboerderijen aan Greveling 36 en 46 en het witgepleisterde huis ‘Annerzathe’ aan Greveling 195, gebouwd in 1878.

Het esdorp Ansen ontwikkelde zich in de middeleeuwen in de nabijheid van een grote havezate. In de twaalfde eeuw werd het Huis te Ansen gebouwd door een neef van de bisschop van Utrecht. In 1228 werd het echter verwoest als represaille voor de verloren Slag bij Ane.

Het huis werd in de jaren erna herbouwd, maar uiteindelijk omstreeks 1800 weer afgebroken.

De boerderijen van Ansen werden in eerste instantie gebouwd langs de wegen Om de Kamp en Voorlanden. Nog altijd heeft het dorp veel historische boerderijen. Aan de Dwingelerweg 25 staat een hallenhuisboerderij uit 1840, die twee bijzondere schuren op het erf heeft staan. Even verderop staan boerderijen uit de negentiende, maar ook uit de vroege twintigste eeuw. Later vond verdichting van de bebouwing plaats langs de Kerkdijk en de Meulekaamp. Het restaurant aan de Kerkdijk is gevestigd in een pand uit 1880 en aan de Dwingelerweg 1 staat een onderwijzerswoning uit 1912 met interessante Jugendstil-elementen. Ansen heeft een kleine openbare basisschool, ’t Veurlaand, met enkele tientallen leerlingen.

Aan de noordoostkant grenst het dorp aan het natuurgebied Anserdennen. Dit bestaat voor een groot deel uit heide en bos. In het verleden zijn grove dennen en eikenbomen aangeplant om zandverstuivingen tegen te gaan. De Anserdennen maakt onderdeel uit van het grote Nationaal Park Dwingelderveld. Westelijk van Ansen ligt het landgoed Rheebruggen. Dit zeer oude cultuurlandschap is ruim driehonderd hectare groot en eigendom van de Stichting Het Drentse Landschap. Het biedt een grote diversiteit aan bijzondere fora en fauna en op het terrein staan vier monumentale boerderijen. Het gebied wordt in tweeën gedeeld door het beekje de Scheidgruppe, dat de grens vormt tussen de gemeentes Westerveld en De Wolden. Op het landgoed bevindt zich een middeleeuwse woonterp waarop waarschijnlijk een woontoren heeft gestaan. De heer van Rheebruggen, die woonde in Huis Rheebruggen, mocht in de zeventiende eeuw tol heffen bij de weg richting Uffelte. De havezate is in 1835 afgebroken.

In tegenstelling tot veel naburige plaatsen is Assen niet in de vroege middeleeuwen ontstaan, maar pas in de dertiende eeuw.

De nederzetting werd gevormd rondom het cisterciënzer klooster Maria in Campis of Mariënkamp. Omstreeks 1260 werd dit vrouwenklooster gebouwd op een zandrug in de marke van Witten, een gebied dat onderdeel was van het rechtsdistrict Rolde. Oorspronkelijk was klooster Mariënkamp in 1227 nabij Coevorden gesticht als een zoenoffer van de Drenten aan de bisschop van Utrecht. Niet lang daarna vroegen de kloosterlingen al om een verhuizing naar Assen, of Hassen zoals de naam destijds luidde, vanwege de vele wateroverlast in het veengebied van Coevorden.

Vanwege de reformatie werd het Asser klooster omstreeks 1598 opgeheven en vervielen de gebouwen aan de Landsdag, het hoogste bestuursorgaan van Drenthe. Het College van Drost en Gedeputeerden nam rond 1600 haar intrek in een deel van het voormalige kloostercomplex. In 1603 kon Assen daardoor aangewezen worden als het nieuwe bestuurscentrum van Drenthe. Het hoogste rechtscollege van Drenthe, de Etstoel, werd later, rond 1688, van Rolde naar Assen verplaatst. Daardoor werd Assen ineens de belangrijkste plaats van de provincie. De vaak rijke bestuurders van de provincie werden verplicht om in Assen te wonen. De stad werd daardoor een bestuurscentrum met veel aanzien. In 1615 kreeg Assen zijn eigen predikant, die zijn hervormde gebedsdiensten in een vergaderzaal van het klooster hield. In 1661 werd de deels ingestorte abdijkerk herbouwd. Tot 1850 deed die kerk dienst als gebedsruimte van de hervormde gemeenschap, daarna zetelde de gemeenteraad van Assen in dit gebouw. De voormalige kloosterkerk werd toen fink verbouwd en kreeg het onder meer de huidige dakruiter.

Rondom de kloostergebouwen werden singels gegraven, waaraan straatnamen als de Zuidersingel en de Gedempte Singel nog herinneren. Het voorhof van het klooster groeide uit tot de huidige Brink. De eerste huizen in Assen werden binnen de singels op het voormalige kloosterterrein gebouwd, met name rondom de Brink, Marktstraat en Kruisstraat. Pas in 1777 kwam het eerste huis aan de overkant van de Oostersingel. Het statige Huize Overcingel werd gebouwd in opdracht van ontvanger-generaal Van Lier, de belangrijkste belastingambtenaar. Het bijbehorende landgoed werd in een Engelse landschapsstijl aangelegd door de Drentse tuinarchitect Lucas Roodbaard. In de tweede helft van de achttiende eeuw was het aantal inwoners van Assen al gegroeid tot ruim 600. Aan de Brink en de Kloosterstraat verrezen grote statige panden. Het huidige Ontvangershuis is gebouwd in 1698 en deed dienst als ambtswoning voor de ontvanger-generaal. In het pand zijn nog enkele authentieke interieurelementen uit de achttiende eeuw te bewonderen. Het Drostenhuis kwam gereed in 1778 en was de ambtswoning van de drost. Dit herenhuis is ontworpen door Abraham Sorg, die bij de bouw gebruikmaakte van muurresten van het voormalige klooster. De Gouverneurstuin is het kleine park met de vijver nabij het Drostenhuis. Tussen het Drostenhuis en de Abdijkerk kwam rond 1900 het pand van het Rijksarchief gereed, waarvan de trapgevels en het ronde torentje opvallend zijn. Aan de Brink kwam in 1954 het stenen beeld Bartje te staan, gemaakt door Suze Berkhout. Dit beeld is later vervangen door een bronzen exemplaar en verplaatst naar de Oostersingel. Het origineel kreeg een plekje in het stadhuis.

Om de ontginningen van landerijen rondom Assen te bevorderen, werd tussen 1769 en 1780 de Drentsche Hoofdvaart gegraven. Nadat de Hoofdvaart gereed was, breidde Assen uit langs de Markt en de zuidzijde van de Vaart.

Om Assen meer allure te geven werd in 1765 het loofbos ten zuiden van het voormalige klooster opnieuw ingericht. Vlakbij de bosvijver is in 1939 een bronzen reliëf geplaatst ter ere van Wolter Hofstede.

Tijdens het bestuur van Hofstedes zoon, gouverneur Petrus Hofstede, werd Assen in 1807 een zelfstandige gemeente. Twee jaar later kreeg Assen stadsrechten, ook al had het toen nog geen 800 inwoners. Als cadeau schonk koning Lodewijk Napoleon geld waarmee zestien woningen gerealiseerd konden worden aan de Nieuwehuizen. Ook liet hij een ambitieus stedenbouwkundig plan opstellen voor een groter Assen, maar daarvan is alleen de aanleg van de Torenlaan tussen de Brink en het Asserbos gerealiseerd. In 1814 werd Assen offcieel hoofdplaats van de provincie. De nieuwe allure van de stad vertaalde zich in de oprichting van een Latijnse school, een Franse school, een oudheidkundig genootschap en een drukkerij.

De stad kreeg na 1825 een finke economische impuls door de verharding van de wegen. In 1830 kreeg de stad zelfs een schouwburg op de hoek van de Vaart en de Witterstraat. Deze sloot in 1851 en werd vervangen door een nieuw koffe- en concerthuis op de plaats van de latere theater- en bioscoopzaal De Kolk. In het jaar 2011 moet tussen de Vaart Noordzijde, de Alteveerstraat en de Weiersstraat een groot Cultureel Kwartier gerealiseerd zijn, met daaronder een grote parkeergarage.

Rond 1857 werd een begin gemaakt met de aanleg van het Noord-Willemskanaal, dat later een verbinding kreeg met de Drentsche Hoofdvaart. Meerdere grote fabrieken vestigden zich in en rond Assen, zoals een sigarenfabriek, de Asser IJzergieterij en exportslachterij Thompson. Ook nam het aantal winkels toe en kwamen er kleine bedrijfjes als een leerlooierij, een kalkbranderij en meerdere olie- en korenmolens. In 1870 werd bovendien de spoorlijn tussen Meppel, Assen en Groningen geopend.

Het aantal inwoners van Assen groeide in deze periode van ongeveer 4300 naar ruim elfduizend personen. In 1905 kreeg de stad nog een spoorverbinding met Gasselternijveen en in 1918 een tramverbinding met Coevorden, aangelegd door de Eerste Drentsche Stoomtramweg-Maatschappij. Een paar jaar na de Tweede Wereldoorlog werd het tramvervoer in Drenthe volledig vervangen door busvervoer.

De Drentse rechtspraak werd vanaf 1840 ondergebracht in het Paleis van Justitie aan de Brinkstraat. Rechts achter het pand aan de Brink werd een paar jaar later het Huis van Bewaring gebouwd. Het provinciaal bestuur zetelde vanaf 1886 in het provinciehuis aan de Brink. Het forse neogotische pand is gebouwd op de resten van de westelijke vleugel van het klooster. Na 1973 trokken de provincieambtenaren in het huidige pand aan de Westerbrink.

Tegenwoordig maken het voormalige provinciehuis, de Abdijkerk, het Drostenhuis en het Ontvangershuis deel uit van het Drents Museum. De kantoren van het museum zijn gevestigd in Huize Tetrode aan de Brink 8.

Deze statige neoclassicistische notariswoning is gebouwd in 1822. De rijkelijk versierde Landschapszaal met authentieke wandschilderingen is tegenwoordig trouwlocatie. Vlakbij het Drostenhuis staat het bronzen beeld De Museumbezoekers van Bert Kiewiet uit 1985.

In de negentiende eeuw werd ook een aantal nieuwe gebedshuizen gebouwd in Assen. In 1832 verrees een synagoge aan de Groningerstraat, die in 1901 plaats maakte voor een nieuw pand met neorenaissance-elementen.

Een gevelsteen met het bouwjaar van de eerste synagoge is ingemetseld in de zijgevel van het nieuwe pand. Voor de katholieke arbeiders werd rond 1837 een kleine kerk gebouwd aan de Vaart. Deze werd in 1933 vervangen door de rooms-katholieke kerk Onze Lieve Vrouwe ten Hemelopneming aan de Dr. Nassaulaan. In 1848 is de hervormde Jozefkerk aan het Kerkplein gebouwd volgens plannen van C. Spaan.

Het is een dwars geplaatste zaalkerk met neoclassicistische elementen. Het orgel dateert van 1896. Zowel het orgel als de kerk zijn de in jaren ’80 van de twintigste eeuw gerestaureerd. De Noorderkerk aan de Oude Molenstraat is gebouwd in 1876. Deze gereformeerde kerk kreeg de naam De Kandelaar en werd rond 1900 ingrijpend verbouwd.

Aan weerszijden van de Vaart verrezen een drietal militaire kazernes. De Wilhelmina-, Emma- en Hendrikkazerne zijn rond 1900 gebouwd in een neorenaissancestijl. Voor het leger was Assen een aantrekkelijke plek als uitvalsbasis, omdat de nabijgelegen heidevelden zeer geschikt waren als militair oefenterrein.

In 1950 kreeg het complex de naam Johan Willem Friso, nadat het gelijknamige infanterieregiment in het pand trok. De huidige kazerne omvat een groot gebied tussen de Vaart Zuidzijde, de Witterstraat en de Europaweg-Zuid.

De stad vervulde een belangrijke rol in de Drentse zuivelindustrie. Rond 1900 waren er enkele particuliere zuivelfabriekjes in en om Assen, met namen als De Nijverheid, Nooit Gedacht en La Confance. Na 1908 verenigden zij zich in de Asser Coöperatieve Melkinrichting en Melkproductenfabriek, afgekort Acmesa, gevestigd tussen de Overcingellaan en de Prins Hendrikstraat. In de jaren ’50 werd de fabriek onderdeel van het grote DOMO-concern en werd het pand ingrijpend verbouwd. Na diverse fusies in de jaren ’90 werd in 2005 de vestiging gesloten. In 2007 is de sloop van de oude melkfabriek van start gegaan om er woningbouw te realiseren.

In de tweede helft van de twintigste eeuw verdubbelde het inwonertal van Assen naar 23.000 mensen. Met name na de jaren ’20 breidde de stad aan de zuid- en oostkant fink uit. Tussen 1916 en 1924 bouwde men in het oosten de arbeiderswijken het Rode, Witte en Blauwe Dorp.

Door de groei van het aantal inwoners nam ook het voorzieningenniveau toe. Assen kreeg in 1907 een eigen ziekenhuis aan het Oosterhoutje. Koningin Wilhelmina legde de eerste steen van het naar haar genoemde ziekenhuis.

In 1990 werd het ziekenhuis ondergebracht in het huidige pand langs de Europaweg-Zuid. De nieuwbouw kwam op de plek waar tot 1987 het voormalig psychiatrisch ziekenhuis Port Natal stond. Port Natal was de naam van het oostelijk deel van landgoed De Eerste Steen. In dit gebied, aan de Beilerstraat 82, werd in 1907 een fraai wit huis gebouwd met een dakruiter en een aangebouwde theekoepel.

De stad kreeg in 1930 in het Asserbos een eigen zwembad en sportterrein. Een paar jaar later werd daar ook een kanovijver aangelegd en de kinderboerderij De Hofstede geopend. Sinds 1841 stond in het Asserbos al een hertenkamp.

Ten westen van het Asserbos staat tegenwoordig sport- en evenementencentrum De Smelt.

Aan de westkant van de stad, tussen Kloosterveen en Baggelhuizen, ligt een uitgestrekt recreatieterrein met een grote zwemplas.

Assen staat al sinds de jaren ’20 bekend om haar motorraces, die vanaf 1926 plaatsvonden op een circuit nabij Laaghalen. Vanaf 1936 verzorgde de Stichting Circuit van Drenthe de wedstrijden en werd de naam TT (Tourist Trophy) voor het eerst gebruikt. In 1954 werd het circuit aangelegd op de huidige plek. Ieder jaar trekken de motorraces ruim honderdduizend bezoekers, de TT-nacht is de bijbehorende feestavond in het stadscentrum. Op de Brink staat sinds 2002 het TT-monument gemaakt door Ilona Lénárd. Vlak bij het TT-circuit ligt sinds 1988 het Verkeerspark Assen, een familiepark met veel speelattracties op het gebied van auto’s, treinen en boten.

Na de Tweede Wereldoorlog breidde de stad verder uit richting het westen, noorden en oosten met nieuwe woonwijken als Lariks en Noorderpark. In de jaren ’70 en ’80 begon ook de bouw van Peelo, Pittelo, Marsdijk en de wijken Baggelhuizen en Westerpark. In de loopder tijd werden diverse industrieterreinen aangelegd, zoals Peelerpark en Korenmaat. Het authentieke buurschap Peelo, dat ten noorden van Assen lag, is nagenoeg verdwenen.

Het plaatsje Kloosterveen zal eveneens snel opgaan in de gelijknamige nieuwe stadswijk.

Vanaf de jaren ’70 hield de gemeente zich bezigmet grootschalige stadsvernieuwingen, waarbij vooroorlogse woonwijken gedeeltelijk werden gesloopt, gemoderniseerd of heringericht.

De vele zeventiende- en achttiende-eeuwse panden in het centrum van Assen vormen sinds 1974 een beschermd stadsgezicht. ■

Tussen Garminge en Mantinge ligt het esdorp Balinge. Het is in de middeleeuwen gesticht als dochternederzetting van Westerbork. De eerste bewoners van Balinge vestigden zich op hoger gelegen zandgronden temidden van uitgestrekt moerasland. In 1383 werd voor het eerst melding gemaakt van het dorp, toen heette het nog Bolingen of Balinghe. De plaatsnaam duidt op een woonplek van de persoon Bale of een variant op die naam. Bale was waarschijnlijk de eerste of belangrijkste inwoner van de nederzetting.

Balinge heeft geen eigen brink en deelt van oudsher de es met het naburige Garminge.

Ook delen de dorpen het bouw- en weilandencomplex Garminger- en Balingerstukken. De bebouwing van Balinge concentreert zich aan weerszijden van een aantal kruisende wegen.

Het lijkt daardoor alsof Balinge drie kleine dorpskernen heeft, aan de MeulenkampSchiphorsten en aan de Heirweg in zowel noordelijke als zuidelijke richting.

Het agrarische karakter van Balinge is lang bewaard gebleven. In de loop van de twintigste eeuw ontwikkelde het dorp zich toch tot klein forensendorp. Balinge onderhoudt nauwe contacten met Garminge en Mantinge. Aan de Schiphorsten in Balinge staat de gezamenlijke openbare basisschool ’t Broekhoes. In hetzelfde gebouw zit het dorpshuis. De drie dorpen Balinge, Garminge en Mantinge en hun grondgebied vormen samen de Broekstreek. In de middeleeuwen was dit een uitgestrekt moerasgebied. Het Mantingerbos, dat tussen Mantinge en Bruntinge ligt, is daar nog een overblijfsel van. Op kleine schaal ontgonnen de boeren het land rond de dorpen en richtten het in als landbouwgrond. De grond ten zuiden van de Broekstreek werd vanaf de negentiende eeuw planmatiger ontgonnen.

Daardoor ontstond onder meer de ontginningskolonie Nieuw-Balinge tussen Balinge en het Hoogeveense Nieuweroord. Nieuw-Balinge is vele malen groter geworden dan Balinge.

Tussen Balinge en Nieuw-Balinge ligt het Balinger- en Mantingerzand, een langgerekt heide- en stuifzandrestant.

Balloërveld is een klein buurschap tussen Loon en Gasteren, langs de oude doorgaande weg tussen Assen en Veendam. Het telt slechts enkele woningen en ligt aan de rand van het gelijknamige bos- en heidegebied. Het Balloërveld heeft een oppervlakte van 367 hectare en is daarmee het grootste heideterrein in het Drentsche Aa-gebied. Het ligt op een hoger gelegen plateau, ingeklemd tussen de stroomdalen van het Loonerdiep enerzijds en het Rolderdiep en het Gasterensche Diep anderzijds.

In het Balloërveld worden heide en bossen afgewisseld met natte graslanden, zandverstuivingen en door veenmossen dichtgegroeide vennen. Door de landschappelijke diversiteit is het rijk aan zeldzame plantensoorten, een groot aantal vlinder- en vogelsoorten, amfbieën, reptielen en grotere zoogdieren als reeën en vossen. Bij de vennen zijn vuursteenvondsten gedaan die duiden op prehistorische bewoning. Op de Mandenberg, een zandrug die het Balloërveld van het noordwesten naar het zuidoosten doorkruist, zijn bijna veertig grafheuvels aangetroffen. Het oudste graf dateert van de late Steentijd, ongeveer 6000 jaar geleden. In het noordoosten van het natuurgebied is een urnenveld uit de Bronstijd ontdekt en verspreid over het gebied zijn restanten te vinden van celtic felds, met houten wallen afgezette akkers uit de IJzertijd.

Het Balloërveld heeft in de vorige eeuw decennialang dienstgedaan als militair oefenterrein.

In 1944 werd het door de bezetter gebruikt voor de bouw van een lange verdedigingslinie.

In het Balloërveld zijn nog altijd resten te vinden van loopgraven en een antitankgracht. In september 2006 zijn alle militaire activiteiten gestopt. Het Balloërveld werd uitgeroepen tot stiltegebied en het beheer is overgedragen aan Staatsbosbeheer.

Ten zuiden van het heideterrein, aan de Crabbingeweg richting Balloo, bevindt zich de schaapskooi van het Balloërveld met de grootste kudde heideschapen van Drenthe. Herder Albert Koopman leidt sinds 1981 zijn kudde van ruim vierhonderd schapen dagelijks naar het veld om de heide af te grazen.

Balloo is een klein, ringvormig esdorp met een dubbele driehoekige brink. Het ligt tussen Rolde en Loon en grenst aan de noordzijde aan de Balloër-es. Noordoostelijk van het dorp ligt het natuurgebied Balloërveld. In en rond Balloo staan een aantal fraaie boerderijen, zoals de hallenhuisboerderijen aan de Balloo 6 en 11 en de modernere krimpenboerderij aan Balloo 75.

De eerste bewoning in Balloo dateert waarschijnlijk al van voor de negende eeuw. De eerste vermeldingen van het dorp zijn uit de dertiende en veertiende eeuw, toen de naam werd geschreven als Banle en Banlo. Van de Balloërkuil, een stuifzandlaagte tussen Balloo en Rolde, vermoedt men dat hier de Etstoel, de Drentse rechtspraak, zetelde. De naam Balloo zou daarom afgeleid zijn van het middeleeuwse woord ‘bannen’ dat ‘bijeenroepen’ betekende. Ondanks dat de Etstoel had vastgelegd dat zij eenmaal per jaar in Balloo vergaderde, is er nooit een bijeenkomst in Balloo of de Balloërkuil geregistreerd.

Zuidwestelijk van Balloo ligt boerderij Kamps.

Het woongedeelte van deze historische boerderij dateert van 1588, de hallenhuisconstructie en de schaapskooi uit de zeventiende of achttiende eeuw. De boerderij maakte deel uit van het landgoed Camps, dat tot de zestiende eeuw eigendom was van het cisterciënzer klooster Maria in Campis te Assen. In 2004 is de boerderij volledig gerestaureerd en tegenwoordig is hij in gebruik als pension en galerie.

Een tweede historische boerderij, Lantinge, is inmiddels verdwenen. Daarvan resteert enkel nog een omwald bouwkamp.

De Kampsheide dankt zijn naam aan boerderij Kamps. Dit natuurgebied is archeologisch van groot belang. Het terrein van 35 hectare bevat ruim veertig grafheuvels, een urnenveld, resten van een celtic feld en het hunebed D16, een van de grotere hunebedden van Drenthe.

Kampsheide was het eerste natuurgebied dat Stichting Het Drentse Landschap in 1948 aankocht en kent een bijzondere jeneverbesvegetatie, oude eikenbossen, natte heide- en graslanden.

Parallel aan de provinciegrens tussen Drenthe en Groningen ligt de 5 kilometer lange veenkolonie Nieuwediep. Het dorp ontwikkelde zich vanaf de negentiende eeuw langs het kanaal Nieuwe Diep, dat rond 1800 werd gegraven ten behoeve van de ontginning van de Anner- en Eextervenen. De bebouwing van het dorp concentreert zich aan de noordkant van het kanaal.

Het buurschap Bareveld ligt op de provinciegrens tegen Nieuwediep aan, waardoor het deels tot de gemeente Aa en Hunze en deels tot de Groninger gemeente Veendam behoort.

Bareveld dankt zijn naam aan het Huis Bareveld, dat aan het begin van de achttiende eeuw is gebouwd. Rond 1760 werd het pand gekocht door de provincie Groningen, omdat een dam nabij het huis de afvoer van turf richting het Groningse Wildervank belemmerde.

Huis Bareveld brandde in 1924 af, maar een jaar later werd het pand aan de Bareveld 1 herbouwd. Tegenwoordig is er een horecagelegenheid gevestigd.

In 1765 begon men aan de zuidkant van Bareveld met het graven van het Stadskanaal en vlak daarna van het Nieuwe Diep. Ten noorden van het buurschap werd in die periode het Grevelingskanaal gegraven. Een onenigheid over de turfafvoer tussen de stad Groningen en de Drentse veenmarken werd door koning Willem I beslist in het Convenant van 1817. Daarin stond ook dat de dam bij Bareveld voorlopig intact moest blijven. Pas in 1872 kon de dam doorgegraven worden. Het Grevelingskanaal, het Stadskanaal en het Ooster- en Westerdiep richting Wildervank sloten daarna op elkaar aan.

In 1900 werd in Nieuwediep de steenfabriek en kalkbranderij De Twee Provinciën opgericht. De fabriek bestond tot 1972. Langs de Semslinie, vlak achter de huizen van Nieuwediep langs, werd rond 1900 een spoorlijn aangelegd. Bareveld kreeg een offciële halte langs de lijn Stadskanaal-Zuidbroek. Het haltegebouw stond aan de andere kant van het Stadskanaal. In 1919 werd daar een monument geplaatst ter nagedachtenis aan Klaas Jan de Vrieze, de man die kunstmest introduceerde in de veenkoloniën.

De eerste bewoners van het kanaaldorp Barger-Compascuum waren boeren uit het Duitse veengebied, die hier in 1866 een boekweitkolonie stichtten. De naam van het dorp duidt op gemeenschappelijke weidegrond van de boeren van Noord- en Zuidbarge. BargerCompascuum kwam pas tot ontwikkeling na de grootschalige ontginning van het Barger Oosterveen aan het begin van de twintigste eeuw. Rond 1910 trok men het Oosterdiep bij Emmer-Compascuum door tot het Verlengde Van Echtenskanaal te Zwartemeer. Dit Verlengde Oosterdiep kwam oostelijk van BargerCompascuum. Haaks op het kanaal ontstond een netwerk van veenwijken.

Door de vervening schoof de bebouwing van Barger-Compascuum oostwaarts op. Een nieuwe dorpskern ontstond bij de kruising van de Postweg en het Verlengde Oosterdiep.

Het kerkhof aan de Postweg herinnert aan de oorspronkelijke plek van het dorp. Langs de Hoofdwijk III, parallel aan het Verlengde Oosterdiep, werden kleine veenarbeiderswoningen gebouwd. Deze zijn na de Tweede Wereldoorlog afgebroken. Rond Barger-Compascuum ontstond veenkoloniale akkerbouw, maar door de schaalvergroting in de jaren ’60 werden veel kleine boerenbedrijven opgeheven. Richting Klazienaveen is het land inmiddels volgebouwd met de kassen van een groot glastuinbouwcomplex.

Door de vele Duitse kolonisten ontstond een grote katholieke enclave in het dorp. Slechts enkele jaren na de stichting van het dorp, in 1875, kreeg Barger-Compascuum al een eigen katholieke houten veenkerk. In 1925 werd deze vervangen door de rooms katholieke Sint Josephkerk aan het Verlengde Oosterdiep.

Deze recht gesloten zaalkerk met hoge toren is opgetrokken in neogotische stijl naar ontwerp van J. en P. Cuypers. Naast de kerk staat een forse pastorie, die in dezelfde periode is gebouwd.

Toen de kerk gereed was, begon men ook met de bouw van katholieke basisschool Sint Theresia en katholiek dorpshuis De Collink. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het dorp ook een protestants-christelijke basisschool, De Helle.@De Collink is tegenwoordig een sociaal cultureel centrum voor alle inwoners van het dorp.

Barger-Compascuum is rijk aan verenigingen, waaronder de carnavalsvereniging ‘t Stiekelzwien die jaarlijks een grote carnavalsoptocht met praalwagens door het dorp organiseert. In het dorpscentrum staat het opvallende houten beeld Man en Paard van Homme Veenema.

Barger-Compascuum is bekend door het Veenpark aan de Berkenrode. Het Veenpark is in 1966 gesticht ter ere van het honderdjarig bestaan van het dorp. Hier wordt de geschiedenis van de Drentse veengebieden tot leven gebracht. Met een stoomtreintje kunnen de bezoekers naar de nagebouwde veendorpen ’t Aole Compas en Bargermond, waar ze kennismaken met het Drentse dorpsleven van 1870 en 1920. Er wordt boekweit geteeld, turf afgegraven en er worden demonstraties gegeven van oude ambachten. Er is ook een aardappelmeelfabriek en het Harmoniummuseum Nederland.

In het nagebouwde dorpje ’t Aole Compas in het Veenpark staat de stellingkorenmolen De Berk. Deze molen uit 1870 stond oorspronkelijk in het Duitse Drantum. In 1983 is de molen naar Barger-Compascuum gebracht. Het achtkant en de kap zijn met riet gedekt, de deels wit geverfde stelling ligt op een hoogte van ruim drie meter. Onder de stenen onderbouw ligt een opslagkelder. De molen is open voor bezichtiging tijdens de openingsuren van het park. Het park grenst aan een honderd hectare groot hoogveenrestant, waar men kan wandelen of met het treintje doorheen kan rijden. Dit terrein biedt een gevarieerd landschap met een bijzondere veenfora. ■

Barger-Oosterveld is aan het eind van de negentiende eeuw ontstaan ten oosten van Emmen. De eerste bewoners vestigden zich op zandgronden aan de rand van een uitgestrekt veengebied. De eerste huizen kwamen langs de huidige Oosterveldsestraat. Tussen BargerOosterveld en Emmen liggen een groot industrieterrein en het sportpark Meerdijk, waar ook het stadion van FC Emmen staat. Omdat de plaatsen nagenoeg aan elkaar grenzen wordt Barger-Oosterveld ook wel als buitenwijk van Emmen beschouwd.

De veenarbeiders die na 1880 in groten getale naar Barger-Oosterveld kwamen, waren overwegend katholiek. In 1905 begon men daarom aan de Splitting met de bouw van de rooms-katholieke kerk Sint Gerardus Majella.

Het werd een neogotische kerk naar ontwerp van H. Kroes. In de jaren ’20 werd de kerk uitgebreid met onder meer de Mariakapel en de ingangsportiek. Later bracht men schilderingen aan achter het altaar en kreeg de kerk zijn gebrandschilderde ramen. De kerk heeft de status van monument.

In de loop van de twintigste eeuw is BargerOosterveld fink uitgebreid, het meest recent is de bouw van de Vlinderbuurt aan de noordkant van de Splitting. Het dorp ontwikkelde zich tot groot forensendorp, met een hoog voorzieningenniveau en een rijk verenigingsleven.

Ten oosten van het dorp ligt het langgerekte Oosterbos, dat is aangeplant op een hoogveenrestant. In de jaren ’50 werden in de omgeving van Barger-Oosterveld twee bijzondere vondsten gedaan. In het veen stuitte men op een bronzen dolk met een hoornen gevest.

Het wapen komt uit de vroege Bronstijd en is waarschijnlijk afkomstig van een cultuur uit Midden-Europa. Enkele jaren later werden de resten van een eikenhouten gebouwtje blootgelegd, waarvan de oorsprong waarschijnlijk ligt in de Midden-Bronstijd. Men vermoedt dat het bouwwerk heeft gefunctioneerd als tempel bij rituelen. Zowel de dolk als de resten van het tempeltje zijn ondergebracht in het Drents Museum in Assen.

Het wegdorp Barger-Oosterveen ligt ten zuiden van Klazienaveen. Het dorp is als veenkolonie ontstaan aan het eind van de negentiende eeuw. De bewoners vestigden zich hier op zandgronden van een uitloper van de Hondsrug, aan de rand van het uitgestrekte veengebied Barger-Oosterveen. De eerste woningen bouwde men langs de doorgaande weg tussen Klazienaveen en Nieuw-Schoonebeek.

De naam van het veengebied ging daarna over op de nieuwe nederzetting. Door uitbreidingen in de loop van de twintigste eeuw kent BargerOosterveen een tamelijk dichte lintbebouwing langs de Oude Dordse Dijk, de Dordse Dijk en de Veenhoeksweg.

Een deel van het Barger-Oosterveen werd afgegraven en richtte men in als landbouwgrond. De veenlaag in het overgrote deel van het gebied bleek echter minder dik dan men van tevoren verwachtte. De turfwinning in deze streek zou daardoor niet rendabel worden en daarom stopte men de exploitatie. In het Amsterdamsche Veld bij Weiteveen gebeurde hetzelfde. Daardoor ligt hier tegenwoordig het meer dan tweeduizend hectare grote hoogveenreservaat Bargerveen. Het Bargerveen biedt een gevarieerd landschap van heide, moeras, graslanden en waterpartijen en is daardoor een goed leefgebied voor fraaie en soms zeldzame fora en fauna.

Barger-Oosterveen hoort eigenlijk bij Klazienaveen, maar heeft zelf een actief dorpsleven met eigen verenigingen, waaronder een Plaatselijk Belang. Aan de Dordsedijk staat buurthuis De Dobbe. In het park De Weidewaard aan de Veenhoeksweg wordt zo nu en dan een groot dorpsfeest georganiseerd. Ernaast ligt de hardloopbaan waar de loopgroep Noord-Nederland Klazienaveen zijn trainingen houdt. Aan de Dordsedijk staat openbare basisschool De Klobbestoek. Op de muur van de school is een kunstwerk aangebracht van Hieke Pars, dat bestaat uit een bijzondere klassenfoto met fantasiefguren eromheen.

Langs de doorgaande route van Meppel naar Groningen is in de middeleeuwen het esdorp Beilen ontstaan. Al in 1139 werd vermeld dat Beilen een eigen kerk had. De plaatsnaam werd in datzelfde document geschreven als Bele, een naam die duidt op de aanwezigheid van een heuvel of moerasgebied. Beilen was één van de zes dingspillen van Drenthe, dit betekende dat het een eigen rechtsdistrict vormde. In de late middeleeuwen werden in de kerk van Beilen zittingen gehouden van de Landsdag, destijds het hoogste bestuurlijke orgaan van Drenthe. Het dorp had vroeger meerdere brinken. De straatnamen Brink, Brinkstraat en Brinkkamp herinneren hieraan.

De hervormde kerk aan de Prins Bernhardstraat is pas rond 1500 gebouwd ter vervanging van een ouder exemplaar. Oorspronkelijk was de laat-gotische kerk gewijd aan de heilige Stephanus. Het gebouw heeft hoge spitsboogvensters en een grote toren met een ingesnoerde spits. Na een felle brand in 1607 moest de kerk aan de binnenkant geheel hersteld worden. Tot de inventaris behoort onder meer een preekstoel uit 1938. Het orgel dateert van 1840 en is kort na 1900 geplaatst. De RoomsKatholieke Sint Willibrorduskerk aan de Hekstraat is gebouwd in 1835. Vanaf 1958 biedt de kerk onderdak aan de parochie van Beilen, daarvoor was het een gereformeerde kerk.@Na de middeleeuwen behield Beilen nog lange tijd zijn agrarische karakter. Een grote brand aan het begin van de negentiende eeuw verwoestte bijna het hele dorp, op de kerk, de school en enkele woonhuizen na. De verwoeste boerderijen werden herbouwd in de buitengebieden. Zij werden vervangen door woningen en kleine bedrijfsruimtes. In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg Beilen een belangrijke economische impuls door de aanleg in 1870 van de spoorlijn tussen Groningen en Zwolle. Een paar jaar eerder begon men daarom al met de bouw van een treinstation aan de Stationslaan. Het werd een hoog, deels witgeverfd statig gebouw, dat bijna identiek was aan het station van Koekange. In 1970 is het gesloopt en vervangen door een eenlaags standaardstation met plat dak.

In de jaren ’80 en ’90 van de negentiende eeuw had Beilen een tiental particuliere zuivelfabriekjes, die vaak slechts enkele jaren bestonden. Rond 1896 werd de coöperatieve handkrachtfabriek De Hoop opgericht, die in 1907 een doorstart maakte als de stoomzuivelfabriek Beilen. Vlak na de oorlog ging de fabriek verder onder de vlag van de Drentse Ondermelk Organisatie (DOMO). Door de hoge fabriekspijp met de witgeschilderde letters DOMO was de zuivelproducent van verre te herkennen. Door schaalvergroting in de zuivelindustrie volgden meerdere fusies. De fabriek is tegenwoordig onderdeel van het grote Friesland Foods-concern.

Vlakbij de spoorlijn werd rond 1921 een psychiatrisch centrum geopend. De inrichting kreeg onderdak in de voormalige burgemeesterswoning Huize WAM, een herenhuis uit 1917 aan de Prins Hendrikstraat. Het huis was vernoemd naar de dochter van burgemeester De Jong van Beek en Donk, Willemina Adriana Maria. In de jaren ’20 startte in Beilen ook een experiment om krankzinnigen tegen een vergoeding onder te brengen bij gezinnen. Dit was een groot succes en de stichting Beileroord was daarmee een feit. In 1995 fuseerde de stichting met de organisatie Licht en Kracht uit Assen tot het Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Drenthe.

Dit ziekenhuis staat op een groot terrein tussen het dorp en de spoorlijn. Aan De Paltz staan nog enkele fraaie laat-negentiendeeeuwse woonhuizen. Hier vinden we ook het voormalige hotel Koopman uit 1870. Tegenwoordig zit hier een zalencentrum.

In de omgeving van Beilen is in de jaren ’50 van de vorige eeuw een belangrijke archeologische vondst gedaan. Men trof er een grote hoeveelheid gouden voorwerpen aan uit de laatRomeinse tijd. De schat omvatte onder meer halsringen, een armband en een twintigtal munten. De gouden voorwerpen zijn te bezichtigen in het Drents Museum. Aan de zuidkant van het dorp ligt het Terhorsterzand, een deels bebost stuifzandgebied van ongeveer honderdtachtig hectare, met een recreatieplas en meerdere vennen. Het ligt tegen het Nationaal Park Dwingelderveld aan, maar wordt ervan gescheiden door de A28.

Na de Tweede Wereldoorlog is Beilen fink gegroeid. Het dorp kreeg bovendien een groot winkelcentrum. In 1987 is op de Markt het bronzen beeld Winkelende Vrouwen onthuld.

Het is gemaakt door Bert Kiewiet uit Mantinge, die ook tekende voor het standbeeld van de schrijver Roel Reijntjes bij de Brinkstraat. Hij maakte ook het beeld Bescherming, dat in de tuin van het psychiatrisch centrum staat. In de jaren zeventig zijn zowel de Beilervaart als het Linthorst Homankanaal gesloten voor de beroepsvaart, omdat de exploitatie van de kanalen niet langer rendabel was. Wel worden de vaarten nog gebruikt door plezierboten.

Tot 1998 was Beilen een zelfstandige gemeente, waarbij onder meer Hooghalen, Spier en Wijster hoorden. Na de gemeentelijke herindeling is Beilen gefuseerd met de gemeentes Smilde en Westerbork. Tot januari 2000 heette de nieuwe gemeente Middenveld, daarna werd de naam veranderd in Midden-Drenthe.

Midden-Drenthe werd in oppervlakte een van de grootste gemeentes van Nederland. Beilen werd de hoofdplaats van de nieuwe gemeente en het gemeentehuis aan het Raadhuisplein werd daarom uitgebreid. ■

Het esdorp Benneveld is in de middeleeuwen gesticht als dochternederzetting van Zweeloo.

Het dorp ligt op hoger gelegen zandgronden aan de rand van het stroomdal van de Westerstroom. In 1276 komt het dorp voor het eerst voor in een offcieel document, de naam van het dorp luidt dan nog Bonevelde. Centraal in Benneveld ligt de ruime driehoekige brink op de kruising van de Bennevelderstraat en de Westersteeg. Rondom de brink staan grote eikenbomen, de dobbe die hier vroeger lag is verdwenen.

In de buurt van de brink staan een aantal fraaie boerderijen uit de achttiende en negentiende eeuw, waaronder typische Saksische boerderijen die met de achterkant naar de weg liggen. Benneveld is niet voor niets beschermd dorpsgezicht. Vroeger had het dorp een eigen schaapskudde van Drentse Heideschapen, sinds kort wordt de brink in het voorjaar gebruikt om demonstraties van het schaapscheren te geven.

In de loop van de negentiende eeuw groeide Benneveld in zuidelijke richting. Vanaf de Westersteeg ontstond lintbebouwing aan weerszijden van de Bennevelderstraat. Bovendien kreeg Benneveld een kleine concentratie van woningen bij de kruising van de Hoofdweg en de Kortmaatsweg. In de laatste decennia is er enige nieuwbouw aan de Almaatsweg bijgekomen. Veel boerenbedrijven zijn in de twintigste eeuw opgeheven en de boerderijen verbouwd tot woonhuis.

Benneveld ligt slechts enkele kilometers van Zweeloo en voor de meeste voorzieningen zijn de Bennevelders aangewezen op dit dorp.

Zweeloo en Benneveld worden van elkaar gescheiden door de Bennevelderesch en de Zweeloër Zuidesch. Aan de zuidkant van het dorp ligt het bouw- en weilandencomplex Bennevelderveld ingeklemd tussen de beken De Leek en de Westerstroom. Deze beken vormden de voormalige gemeentegrenzen met Sleen en Oosterhesselen. Benneveld ligt vlakbij het landgoed van havezate De Klencke bij Oosterhesselen, dat aan de andere kant van de beek Westerstroom ligt.

Berghuizen is een relatief jong dorp. Het ontwikkelde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw, nadat omstreeks 1840 de afscheiding van de Nederlands Hervormde Kerk van Ruinerwold-Koekange een feit werd.

Op het land van veenbaas Gerrit Jacobs Withaar werden een gereformeerde kerk en een kosterswoning gebouwd. De huidige gereformeerde kerk van Berghuizen, gelegen aan de gelijknamige straat, is een zaalkerk met een voorportaal en een witgeverfde dakruiter, naar een ontwerp van P. Meijer. Het gebouw is van 1875 en werd gebouwd ter vervanging van een oudere kerk uit 1841.

In de jaren ’30 van de negentiende eeuw kwam de Groninger predikant Hendrik de Cock eens per maand naar Beilen en Dwingeloo om theologie te onderwijzen. De Cock was voorman in de Afscheiding, een scheuring binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, die zich voltrok vanaf 1834. Na diens overlijden werd de theologieopleiding zelfstandig en nam predikant Wolter Kok de rol van docent op zich. Tussen 1842 en 1846 leidde hij in zijn eigen huis in Berghuizen als één van de eerste gereformeerde predikanten in Nederland ruim vijftien studenten op tot godsdienstleraar. In 1848 werd Kok voorganger in Hoogeveen en hij nam de predikantenopleiding mee. Deze opleiding was uiteindelijk de voorloper van de Theologische Hogeschool in Kampen.

Aan de rand van Berghuizen ligt een grote waterplas, die in 1950 geschonken werd aan Natuurmonumenten. De plas en de omringende natte hooilanden en moerasbossen zijn samen zo’n 29 hectare groot. Met name in de hooilanden groeien bijzondere plantensoorten.

Berghuizen heeft een eigen dorpshuis, De Barg`n, dat onlangs met ongeveer zeventig vierkante meter werd uitgebreid. Dit komt vooral ten goede aan de grote Christelijke Muziekvereniging Bergklanken, maar uiteraard ook aan de andere verenigingen in het dorp. Aan de straat Berghuizen staat de Harm Vonckschool voor lager christelijk onderwijs. In 2008 vierde de school haar 150-jarig jubileum.

Het wegdorp Ruinerwold is in de twaalfde eeuw op een zandrug ontstaan. Vermoedelijk is de nederzetting gesticht door monniken van het Benedictijner klooster in Ruinen. Vanaf de zandrug werd het veen in lange stroken ontgonnen, waardoor er een langgerekte strokenverkaveling ontstond. In de omgeving van Ruinerwold werden kleine buurschappen als Haakswold en Blijdenstein gesticht op de zogenaamde zandkoppen, de kleine hoger gelegen delen in het veen. Omdat Ruinerwold voor het eerst genoemd wordt in documenten uit 1141, houdt men dat jaartal aan als stichtingsjaar. In 1991 vierde Ruinerwold het 950jarig bestaan.

De hervormde kerk van Ruinerwold staat niet in het dorp zelf, maar in het zuidelijker gelegen buurschap Blijdenstein. De geschiedenis van de kerk gaat terug tot halverwege de twaalfde eeuw. Toen werd op die plek een Romaanse kerk gebouwd die was gewijd aan Maria Magdalena. Aan het begin van de vijftiende eeuw is de kerk afgebroken en is een gedeelte van het oude muurwerk gebruikt om een nieuwe kerk te bouwen. Deze gotische kerk werd gewijd aan Sint Bartholomus. In de grote toren hangt een klok uit 1506. In de kerk vinden we onder andere een preekstoel en een doophek uit 1650 en een kerkvoogdenbank uit 1744. Het orgel is gebouwd in 1872.

Aan de straat Dijkhuizen staat een hervormde kapel uit 1912. Deze kapel behoort tot de Vereniging voor Evangelisatie.

Ruinerwold is rijk aan bijzondere boerderijen.

Met name langs de Dokter Larijweg staan fraaie zeventiende- en achttiende-eeuwse exemplaren. De vroegere zandweg liep over een zandrug en was oorspronkelijk grillig van vorm. Daarom verspringen de boerderijen enigszins ten opzichte van de weg. Aan de weg staat ook Museumboerderij De Karstenhoeve uit het begin van de zeventiende eeuw. In deze authentiek ingerichte boerderij kan men een grote collectie oude gebruiksvoorwerpen, kleding en landbouwwerktuigen bekijken.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw breidde Ruinerwold in het zuiden uit, waardoor ook bebouwing ontstond aan weerszijden van de Kerkweg richting Blijdenstein. De landerijen rond Ruinerwold werden steeds minder gebruikt voor landbouw, maar des te meer als weilanden voor vee. Vanaf 1870 foreerde in Ruinerwold de veeteelt.

Dit resulteerde in de oprichting van enkele particuliere zuivelfabriekjes en twee coöperatieve fabrieken. In 1903 werd de coöperatieve zuivelfabriek Oostereind opgericht, waar voornamelijk boter werd geproduceerd. In 1923 sloot deze fabriek zich aan bij de fabriek Algemeen Belang aan de straat Dijkhuizen.

Deze stoomzuivelfabriek bestond tot 1984. Na een fusie tussen de zuivelgiganten DOMO en Frico moest de kaasfabriek sluiten.

In 1941 hebben enkele leden van de coöperatie Algemeen Belang een grasdrogerij opgericht, de Coöperatieve Grasdrogerij Ruinerwold e.o.

Het idee daarachter was om zo op een goedkopere manier aan krachtvoer voor het vee te komen, wat de melkproductie ten goede kwam. De fabriek werd gevestigd aan de Dokter Larijweg, waar hij door de hoge pijp voor de dampafvoer een belangrijk element in het landschap vormt. Inmiddels is het bedrijf de grootste grasdrogerij van Nederland.

De molens van Ruinerwold zijn allemaal verdwenen. Van de molen De Hoop resteert nog de onderbouw, daar omheen wordt het nieuwbouwproject Molenplein ontwikkeld. In het molenrestant wordt een luxe woning gemaakt en daarnaast verrijzen enkele appartementen en eengezinswoningen.

De economische groei rond 1900 is terug te zien in de bouw van de boerderijen uit die periode. Met name in het buurschap Haakswold staan enkele rijk uitgevoerde boerderijen. De herenboerderij aan de Haakswold 8 dateert van 1894 en is uitgevoerd in een neoclassicistische stijl. Naast de boerderij is een bijzondere ouderwoning gebouwd, ooit bestemd voor de ouders van de boerenzoon na de overdracht van het bedrijf. Het betreft hier een zwart-rood geverfd Chinees paviljoen uit 1924. Opvallend is ook Villa Gomarus aan de Haakswold 17, die later tot boerderij is omgebouwd door de plaatsing van een schuurgedeelte. Dit huis uit 1899 en heeft torenvormige elementen, waardoor het lijkt op een klein kasteel. Door de bijzondere en rijke gebouwen heet de streek in volksmond ook wel het Golden Endje.

In 1924 werd de Dokter Larijweg aangelegd.

Langs deze weg, die loopt van Ruinerwold tot de voormalige gemeentegrens met Ruinen, zijn vlak na de aanleg bijna tweeduizend perenbomen geplant. Hiervan zijn momenteel ruim duizend over. In het voorjaar zorgen de perenbomen voor een bijzonder schouwspel door de ontelbare witte bloesems. Ieder jaar in oktober worden de peren bij opbod verkocht, terwijl ze nog aan de bomen hangen. De bieder moet ze vervolgens zelf nog plukken. De opbrengst van de perenverkoop gaat naar Museumboerderij De Karstenhoeve.

Ruinerwold was tot de gemeentelijke herindeling van 1998 een zelfstandige gemeente.

Inmiddels hoort het dorp bij gemeente De Wolden en staat het gemeentehuis in Zuidwolde. Aan de Dijkhuizen in Ruinerwold staat het voormalige raadhuis, dat dateert uit 1903.

Het is gebouwd op de plek waar voorheen een raadhuis uit 1848 stond. Een steen van het oude pand is ingemetseld in de zijgevel. Het raadhuis is gebouwd in een neorenaissancestijl naar ontwerp van G. Otten. In 1950 en 1993 is het uitgebreid en gerestaureerd. ■

Gieten ligt op de oostfank van de Hondsrug en is ontstaan in de vroege middeleeuwen.

Het esdorp ontwikkelde zich langs de doorgaande weg tussen Coevorden en Groningen. Oorspronkelijk bestond Gieten uit drie bebouwingskernen – onder meer rondom de fraaie Brink – die in de loop der tijd één geheel werden. In offciële documenten werd Gieten in 1221 voor het eerst vermeld als Geten. Ten oosten van Gieten ligt de langgerekte esnederzetting Bonnen, die ook in de middeleeuwen is ontstaan. In 1276 schreef men de plaatsnaam als Bunne. Door uitbreiding van Gieten in de twintigste eeuw groeiden beide dorpen aan elkaar, zodat men Bonnen nu als een wijk van Gieten beschouwt.

Aan de noordkant grenst Gieten aan het bos van Het Zwanemeer. Dit eikenbos dankt haar naam aan het meertje dat daar door zandwinning is ontstaan. In Het Zwanemeerbos zijn een veertigtal grafheuvels uit de IJzertijd aangetroffen. Daaruit blijkt dat rondom Gieten al voor het begin van de jaartelling bewoning moet zijn geweest. Midden in Het Zwanemeerbos ligt openluchtzwembad ’t Zwanemeer. Ten zuidwesten van Gieten ligt het Gietenerveld, onderdeel van de boswachterij Gieten-Borger, waar bossen, heidevelden, graslanden en veenplassen elkaar afwisselen. De uitgestrekte bossen zijn aan het begin van de twintigste eeuw aangeplant voor houtwinning.

Sinds de vijftiende eeuw werd in de Gietervenen op kleine schaal turf gegraven door arbeiders en keuterboeren. In de achttiende eeuw nam dit grotere vormen aan en begon men met ontginning van het veengebied oostelijk van Gieten. Ten noordoosten van Gieten en Bonnen groeiden daardoor de randveenontginningsdorpen Gieterveen en Bonnerveen. In 1817 sloten negen Drentse veenmarken, waaronder de twee van Bonnen en Gieten, een verdrag met de stad Groningen over de afvoer van turf over Groningse kanalen. In de jaren ’30 van de negentiende eeuw bereikte de turfwinning een hoogtepunt, maar na de ontbinding van de veenmarken in 1848 ontwikkelde Gieten zich gestaag van een agrarisch dorp tot een grote forensenplaats met enige lichte industrie.@Ook Bonnen groeide uit tot een volwaardig dorp met een eigen basisschool, café en winkeltjes.

In 1895 werd de coöperatieve zuivelfabriek Gieten-Bonnen in bedrijf genomen op de hoek van de Schoolstraat en de Wemenweg. De eerste jaren ging de productie van boter op handkracht, omstreeks 1900 stapte men over op stoomkracht. In 1928 sloot de fabriek, om in 1929 verder te gaan in een nieuw fabriekspand.

In 1966 stopte de zuivelfabriek en werd de productie verplaatst naar Eext.

In 1903 kreeg Gieten een eigen treinstation langs de spoorverbinding tussen Assen en Gasselternijveen. Ten westen van het station kreeg de in 1904 opgerichte exportslachterij van Udema een aansluiting op het spoor. Dit bedrijf bleef uitbreiden tot in de jaren ’60 en was een van de grootste werkgevers in de regio. Door overnames en fnanciële problemen sloot Udema in 1995. Op het oude fabrieksterrein bevinden zich nu winkelcentrum De Kastanje en een nieuwbouwwijk. Al in 1947 werd de spoorlijn opgeheven, het stationsgebouw is in de jaren ’60 gesloopt.

In Bonnen en Gieten staan, en stonden, enkele bijzondere bouwwerken. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd in Bonnen de havezate Entinge gebouwd. De eerste eigenaar van dit Huis te Bonnen was een Groninger burgemeester, later woonden er ook leden van belangrijke families uit de veencompagnies.

In 1768 is het huis verkocht aan de Gasselter boerenfamilie Hilbing, die de naam veranderde in Groot Hilbingshof. Rond 1807 is de havezate afgebroken. De nabijgelegen hallenhuisboerderij aan De Bonne 2 kreeg de naam Klein Hilbingshof. Dit boerderijtje stamt gedeeltelijk uit de zeventiende eeuw en is omstreeks 1960 gerestaureerd.

Aan de Brink staat sinds 1849 de huidige hervormde kerk van Gieten. Uit oude documenten blijkt dat al in de veertiende eeuw op deze plaats een kerk stond die gewijd was aan Maria. Deze kerk raakte in de loop der eeuwen in verval. In 1804 werd de grote toren gebouwd, maar in 1849 werd het schip van de kerk afgebroken en herbouwd. In de toren hangen twee klokken uit de zestiende eeuw, de preekstoel en het offerblok dateren uit de zeventiende eeuw. Aan de Brink staan nog enkele bijzondere woonhuizen die omstreeks 1900 zijn gebouwd, zoals het witgepleisterde middenganghuis aan het begin van de straat en de villa’s en herenhuizen met Jugendstil-details. Aan de Brink 9, waar sinds lange tijd Hotel Braams is gevestigd, stond al vanaf 1617 een herberg.@Op het perceel tegenover Naweg 5 in Gieten, vlak achter de Brink, staat de beeldbepalende achtkante stellingmolen Hazewind. Deze korenmolen heeft een stenen onderbouw en een met riet bedekte romp. Op het riet is het jaartal 1833 aangebracht, het bouwjaar van de molen.

In 1949 werd de molen volledig gerestaureerden kreeg het zijn huidige naam. Ook Bonnen had sinds 1908 een eigen achtkante stellingmolen. Het bovenste deel van de molen werd na de Tweede Wereldoorlog afgebroken; de onderbouw deed daarna onder meer dienst alopslagruimte en autosloperij. In 1986 werd oohet laatste deel van de molen gesloopt.

De gemeente Gieten ging na gemeentelijke herindelingen in 1998 op in de gemeente Aa enHunze. Van deze nieuwe gemeente werd Gieten de hoofdplaats. Het huidige gemeentehuistaat aan de Spiekersteeg, is gebouwd met twee kleuren baksteen en vormt een complex van onderling geschakelde delen. Het opvallende pand is ontworpen door de architecten A Campo en Ezerman en in gebruik genomen in 2002. Voorheen stond het gemeentehuis aade Brink. Tussen 1896 en 1969 deed het dwars geplaatste pand aan de Brink 17 dienst als gemeentehuis. Dit gebouw was uitgevoerd in eclectische vormen en was tevens burgemeesterswoning. In 1969 nam de gemeente zijn intrek in Villa Beukenhof aan de Brink 18, een wat expressionistisch pand dat later twee keewerd uitgebreid. ■

Het esdorp Borger is ontstaan in de vroege middeleeuwen. De nederzetting lag aan de oude doorgaande route tussen Coevorden en Groningen, op de oostfank van de Hondsrug.

Al in de dertiende eeuw werd in Borger een kerk gesticht, een dochterkerk van Anloo.

Tot de kerspel Borger behoorden onder meer Westdorp, Drouwen en Buinen. In 1327 kwam Borger als Borghere voor het eerst voor in offciële documenten. Oorspronkelijk had Borger vier brinken, waarvan de kerkbrink de grootste was.

Ten noorden van het dorp staat het grootste hunebed van Drenthe. Hunebed D27 is ruim 22 meter lang en bestaat uit negen dekstenen, die rusten op 26 zijstenen en twee sluitstenen.

Rond het hunebed zijn enkele keien aangetroffen, die waarschijnlijk onderdeel waren van een krans. Bij het hunebed is in de jaren ’80 het Nationaal Hunebedden Informatiecentrum geopend, later omgedoopt tot Hunebedcentrum.

In 2005 kreeg het centrum een nieuwe grote expositieruimte, die werd geopend door prinses Margriet. Het centrum heeft onder meer een museumfunctie en er zijn permanente exposities over het prehistorische leven in Nederland. Het oude gebouw doet nu dienst als archeologisch kennis- en expertisecentrum. Jaarlijks trekken het hunebed en het Hunebedcentrum tussen de zeventig- en honderdduizend bezoekers.

Nabij de weg richting Buinen staan nog twee hunebedden. D28 en D29 staan vlak bij elkaar en zijn ongeveer even groot. Archeologisch onderzoek in de bodem bij D28 leverde de oudste metalen sieraden van Nederland op. De hunebedden bij Borger zijn een duidelijk bewijs dat deze omgeving al ver voor de jaartelling bewoont was. Langs de Hunebedstraat vindt men nog een oude schaapskooi, waarschijnlijk uit de achttiende eeuw. Het is een houten gebouw, waarvan de wanden zijn bekleed met geknoopt stro.

In de Hoofdstraat staat de hervormde kerk, die gewijd was aan Sint Willibrordus. De geschiedenis van de kerk gaat terug tot in de middeleeuwen. In de veertiende eeuw verrees de grote vroeg-gotische toren, die rust op een fundering van veldkeien en is gebouwd van kloostermoppen. Tegen de toren aan stond de middeleeuwse zaalkerk die in de loop der eeuwen zo bouwvallig werd, dat deze in 1824 op last van de overheid werd gesloten en afgebroken. Er werd een nieuwe kerk gebouwd bij de oude toren. De neoclassicistische kerk werd in 1826 opgeleverd. De gebrandschilderde ramen zijn uit de eerste helft van de twintigste eeuw.

Omstreeks 1976 verloor de kerk zijn functie als gebedshuis en werd het een ontmoetingscentrum. Het interieur is grotendeels verwijderd, wat nog rest zijn onder meer het orgel uit 1855 en een zeventiende-eeuwse deksteen van een grafkelder. Een ondergrondse gang verbindt het oude kerkgebouw met het raadhuis, dat in 1994 pal naast de kerk werd gebouwd.

In de loop van de negentiende eeuw kwam Borger pas echt tot ontwikkeling. De bebouwing concentreerde zich vooral langs het noordelijke deel van de Hoofdstraat en de zijstraten. Een drietal grote dorpsbranden in diezelfde eeuw legden enkele tientallen huizen en boerderijen in de as, waaronder een groot herenhuis van de rijke familie Mantingh.

Door de wederopbouw kreeg Borger al snel een relatief modern dorpscentrum. In 1894 werd aan de Hoofdstraat de zuivelfabriek Borger geopend. In eerste instantie werd hier met handkracht boter, kaas en melk gemaakt, in 1907 schakelde de fabriek over op stoomkracht. Bij de fabriek hoorde sinds 1915 ook een malerij. In 1970 sloot de fabriek vanwege schaalvergroting in de zuivelindustrie.

Na de Tweede Wereldoorlog breidde Borger fink uit, vooral ten zuiden van de Buinerstraat.

In de jaren ’70 van de vorige eeuw werd het centrum nogmaals ingrijpend vernieuwd, waardoor het oorspronkelijke karakter van het esdorp nogal is aangetast. Sinds 1998 maakt de gemeente plannen voor een nieuwe aanpak van het dorpscentrum, waarbij de bereikbaarheid van het winkelcentrum, maar zeker ook de sfeer van een authentiek brinkdorp het uitgangspunt vormen.

Borger ligt in een bosrijke omgeving. Het dorp grenst aan de boswachterij Gieten-Borger. Dit uitgestrekte bosgebied biedt een gevarieerd landschap met veel vennen en heideterreinen. In het Drouwenerveld ligt het bekende Boomkroonpad, waar men via loopbruggen door de toppen van bomen kan wandelen.

Daar vlakbij staat een hoge uitkijktoren, waarvandaan men een mooi uitzicht heeft over het natuurgebied. Daar staat ook het Houtvester Kuhn Huis, het informatiecentrum van Staatsbosbeheer. Ten zuidoosten van Borger ligt de boswachterij Exloo, met naald- en loofbos, open heide en stuifzanden. Aan de oostkant grenst het dorp aan het recreatiegebied Hunzedal, waar ook een grote zwemplas ligt.

Dankzij de ligging bij bossen en het ruime aanbod aan voorzieningen trekt Borger jaarlijk veel toeristen. Vlakbij het hunebedcentrum ligt openluchttheater De Speulkoel, dat is aangelegd in 1959. De stichting De Groene Ruimte verzorgt sinds 2000 voorstellingen onder de naam Zomertheater. In 2008 vierde Folkloregroep het Börgerder Wasschup hier zijn honderdjarig bestaan. Deze groep probeert de oude boerencultuur te bewaren door middel van zang en dans op locatie, maar ook door het naspelen van een boerenbruiloft.

Zij onderhoudt daarvoor nauwe banden met het historisch genootschap van Borger, de stichting Harm Tiesing. Net als Hans Heyting was Tiesing een bekend Drents auteur, en beide vinden we terug in het dorp. Van hen zijn respectievelijk een bronzen borstbeeld en een stenen standbeeld gemaakt. ■

Tussen Doldersum en de provinciegrens met Friesland ligt het buurschap Boschoord in het gelijknamige uitgestrekte bossencomplex.

Boschoord werd aan het begin van de negentiende eeuw als kolonie gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid. Deze Maatschappij had als doel de armoede te bestrijden. Zij deed dat onder meer door landbouwkoloniën te stichten, waar armen op het land werkten en hun kinderen onderwijs kregen. Boschoord was de zevende en laatste kolonie rond Vledder.

Omstreeks 1825 werden in Boschoord vijfentwintig kolonistenwoningen gebouwd, maar de kolonie is nooit voltooid.

Anders dan het bosrijke gebied doet vermoeden, is Boschoord niet vernoemd naar zijn omgeving. De plaats en de streek danken hun naam aan de generaal en politicus Johannes van den Bosch, die in 1818 het initiatief nam tot de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid. In eerste instantie wilde men het gebied rond de zevende kolonie bewerken tot landbouwgrond. De grond bleek echter weinig vruchtbaar. Daarom besloot men halverwege de negentiende eeuw bossen aan te planten voor de houtindustrie.

Het bosgebied van Boschoord omvat tegenwoordig ongeveer 570 hectare. Ten oosten van Boschoord ligt het 6000 hectare grote Nationaal Park Drents-Friese Wold, een van de grootste natuurgebieden van Nederland. Het noordelijke deel van het bos van Boschoord wordt tot dit park gerekend. Het deel dat ten zuiden van de Boylerstraat ligt wordt nog altijd beheerd door de Maatschappij van Weldadigheid en gebruikt voor de houtkap.

Midden in het bos ligt Hoeve Boschoord. Hier is nu een psychiatrisch centrum gevestigd, waar licht verstandelijk gehandicapten met gedrags- en psychiatrische stoornissen tijdelijk wonen en worden behandeld. Aan de Jonckindt Cinincklaan staan nog fraaie koloniewoningen.

In 1874 werd aan de Schoollaan een openbare lagere school gebouwd met twee lokalen. Dit schooltje doet tegenwoordig dienst als expositieruimte. Ertegenover staat de onderwijzerswoning die rond 1890 is gebouwd.

Het kanaaldorp Bovensmilde is als ontginningskolonie gesticht in het begin van de negentiende eeuw. Het is de vierde en meest noordelijke kolonie langs de Drentsche Hoofdvaart, na Hoogersmilde, Hijkersmilde en Smilde. Het dorp is ruim vier kilometer lang en maakt deel uit van een bijna twintig kilometer lang bebouwingslint langs het veenkanaal.

De bebouwing van Bovensmilde ligt tussen de Jonkersbrug en de Norgerbrug.

Het dorp kon onstaan toen de ontginning van de Smildervenen in de tweede helft van de achttiende eeuw een nieuwe impuls kreeg. De vervening was na 1700 ter hoogte van Hoogersmilde bijna stil komen te liggen door verwaarlozing van het veenkanalenstelsel. Door de aanleg tussen 1769 en 1780 van de Drentsche Hoofdvaart, die het Meppeler Diep met Assen verbond, kon men ook het noordelijk deel van het veengebied ter hand nemen. De eerste bewoners waren veen- en landarbeiders die zich langs het kanaal vestigden.

Bovensmilde was vanaf 1835 woonplaats van de bekende dominee Hendrik de Cock, die het gereformeerde gedachtengoed in Drenthe verkondigde. Toch werd in Bovensmilde als eerste een hervormde kerk gesticht. Vanaf 1839 was een klein gebouwtje ingericht voor de hervormde diensten en in 1869 werd de hervormde kerk aan de Hoofdweg opgeleverd. Dit is een dwars geplaatste zaalkerk met een hoge witte houten klokkentoren op het dak. Het orgel dateert uit de zeventiende eeuw en is in 1897 geplaatst. De gereformeerde kerk aan de Ds. L.

Dijkstrastraat werd gebouwd in 1953 naar ontwerp van A. Smallenbroek. Tussen 1898 en 1909 was in Bovensmilde een kleine zuivelfabriek, waar met handkracht boter werd gemaakt. De productie van Bovensmilde verhuisde na de sluiting naar de grotere fabriek in Hijkersmilde.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Bovensmilde aangewezen als een van de groeikernen van de gemeente Smilde. Het dorp breidde uit op het zogenaamde Donkerslootsblok en er ontstond komvorming langs de Witterweg en de Schoolstraat. De mensen die naar Bovensmilde verhuisden waren forensen die in Assen werkten, maar ook Molukse gezinnen die tot dan toe waren opgevangen in Kamp Schattenberg op het terrein van het voormalige Kamp Westerbork. Tot 2002 was De Boerderij het gemeenschapscentrum van Bovensmilde. Sinds de afbraak ijvert de belangenvereniging van het dorp voor de bouw van een nieuw dorpshuis.

Aan de Jasmijnstraat staat het Molukse buurtcentrum Molo Oekoe. In mei 1977 haalde Bovensmilde het landelijke nieuws toen de openbare lagere school werd bezet door een viertal radicale Molukse jongeren. Meer dan honderd kinderen en leerkrachten werden gegijzeld. Na vijf dagen werden de kinderen vrijgelaten, na drie weken de onderwijzers. Na het drama is de school afgebroken.

Ten westen van het dorp strekt het Fochteloërveen zich uit tot aan Veenhuizen. Het is een hoogveengebied met veel vennen, enkele aangeplante naaldbossen en een bijzondere vogelpopulatie. Aan de andere kant van het dorp ligt het Kyllotsbos, een klein gevarieerd bos- en heideterrein. Tussen Bovensmilde en Assen liggen de natuur- en recreatiegebieden Witterveld, Baggelhuizen en het Pelinckbos. ■

Het esdorp Bronneger ontstond in de middeleeuwen als dochternederzetting van Drouwen, dat aan de overzijde ligt van de Oosteresch.

Bronneger kwam in 1381 voor het eerst voor in offciële documenten. De naam duidt op een erf van de persoon Bruno. Rond 1900 telde het dorp ongeveer honderd inwoners. Ten oosten van Bronneger stroomt het Voorste Diep, dat samen met het Achterste Diep vanaf Drouwenerveen overgaat in de Hunze. Omstreeks 1926 begon men in het kader van de werkverschaffng met de aanleg van het kanaal BuinenSchoonoord bij Bronneger. Vanwege die aanleg is het zuidelijk deel van het Voorste Diep vanaf de weg Weermaadsdijk gekanaliseerd.

De omgeving van Bronneger moet al ver voor het begin van de jaartelling bewoond zijn geweest. Aan de Steenakkersweg staan maar liefst vijf hunebedden op kleine afstand van elkaar. De hunebedden D21 en D22 vormen een zogenaamde tweeling, D23, D24 en D25 een drieling. Archeologisch onderzoek in de grond bij D21 heeft een enorme hoeveelheid aardewerk opgeleverd. Opvallend is de grote beuk bij het hunebed die de functie van een draagsteen heeft overgenomen. Van D23 en D24 is helaas weinig meer over, maar D25 is nog redelijk compleet. Bij de aanleg van een vuilstortplaats tussen Borger en Bronneger zijn diverse prehistorische werktuigen aangetroffen. Ook stuitte men in de omgeving op een urnenveld. In 1978 heeft men in het stroomdal van het Voorste Diep bij Bronneger een keienweg uit de middeleeuwen opgegraven. Deze weg verbond Drouwen met Buinen, maar leidde waarschijnlijk ook naar een elfdeeeuwse watermolen bij Bronneger.

Bronneger is lange tijd een agrarische nederzetting gebleven. De bebouwing stond vooral aan weerszijden van de Dorpsstraat en het dorp heeft daardoor enigszins het karakter van een wegdorp. De Spoorstraat aan de noordkant van het dorp herinnert aan de aanwezigheid van de spoorlijn Stadskanaal - Assen. Het station stond vlakbij Bronneger, maar kreeg de naam Drouwen. Zowel het stationsgebouw als de spoorrails zijn verdwenen.

Vlakbij Beilen ligt de kleine esnederzetting Brunsting. Het dorp is gesticht in de middeleeuwen, waarschijnlijk als satellietdorp van Hijken. De naam van het dorp duidt op bewoners met de naam Brunt of een variant daarop. Brunt was waarschijnlijk de eerste of belangrijkste bewoner. Eenzelfde soort verklaring geldt voor het dorp Bruntinge. De eerste vermelding van Brunsting dateert uit 1475. Aan de noordkant van het dorp grenst de Brunstingeres aan de Hijkeres, een brink heeft het dorp waarschijnlijk niet gehad.

De verspreid liggende bebouwing ligt aan weerszijden van de gelijknamige weg. Het dorp heeft een agrarisch karakter. Er zijn een aantal grote boerenbedrijven en een paar woonhuizen. Eigen voorzieningen heeft Brunsting niet.

Door de groei van Beilen grenzen de plaatsen bijna aan elkaar. Ze worden nog van elkaar gescheiden door de beek Brunstingerleek.

Voorheen was de A28 nog de bebouwingsgrens van Beilen. Eind vorige eeuw is men echter begonnen met de aanleg van industrieterrein Ossebroeken. Dit is gebouwd op de graslanden westelijk van de A28 en loopt al door tot aan de Brunstingerleek.

Tussen Brunsting en de Sportlaan richting Hijken ligt de Brunstingerplas, een ondiep meertje dat is ontstaan door zandwinning. De plas is populair bij vissers vanwege de grote karperpopulatie. Via de Brunstingerleek staat de plas in verbinding met de Beilervaart en de Beilerstroom. Tussen deze twee waterwegen liggen de graslanden van de Brunstinger Maden. Iets buiten het dorp ligt het fraaie heide- en vennenterrein Brunstingerplassen.

Dit natuurgebied sluit bijna aan op de natuurreservaten van het Zuid Hijkerzand.

Onder Westerbork ligt de kleine esnederzetting Bruntinge. Het dorp is in de middeleeuwen ontstaan op hoger gelegen zandgronden aan de rand van een moerassig gebied. De eerste vermelding kwam voor in 1513, toen schreef men de naam nog als Bruntinghe. De plaatsnaam duidt op een bewoner met de naam Brunt of een variant van die naam. Waarschijnlijk was Brunt de eerste of belangrijkste bewoner. Tot eind achttiende eeuw had Bruntinge een brink met een dobbe, maar deze is geheel verdwenen. De Bruntingeres ligt aan de westkant van het dorp.

De verspreide bebouwing van Bruntinge ligt voornamelijk bij de kruising van de Hoogeveenseweg, de Holthersraat en de Vosheugte.

Tot in de twintigste eeuw was Bruntinge overwegend agrarisch. Door schaalvergrotingen vanaf de jaren ’60 zijn veel boerenbedrijven opgeheven. Een groot deel van de boerderijen is verbouwd tot woonhuis. Desondanks zijn in Bruntinge enkele fraaie boerderijen bewaard gebleven. De boerderij met het hoge rieten dak aan de Hoogeveenseweg 19 is gebouwd in de zeventiende eeuw. Even verderop in de straat staat een boerderij uit 1800, eveneens met riet gedekt. Op het erf is een losstaande wagenschuur met rieten dak gebouwd. De bekendste boerderij is de Bruntingerhof, de zestiendeeeuwse boerderij die rond 1969 naar het museumdorp Orvelte is verplaatst.

Aan de oostkant van het dorp ligt het Bruntingerbinnenveld, een bouw- en weilandencomplex dat grenst aan het Mantingerbos en de Mantingerweiden. Dit natuurgebied is onderdeel van de Broekstreek en bestaat voor een groot deel uit moerasbos. Aan de weg richting Holthe ligt een groot heiderestant van het Scharreveld. Dit gebied is vanaf de negentiende eeuw in delen ontgonnen, waarbij enkele verspreid liggende heideterreinen gespaard zijn. Langs de weg richting Wijster vinden we landgoed Vossenberg, een afwisselend landschap met heide, bos en waterpartijen, dat beheerd wordt door stichting Het Drentse Landschap.

De geschiedenis van Buinen gaat terug tot in de middeleeuwen, toen het esdorp als een dochternederzetting vanuit Borger ontstond.

In een oorkonde uit 1141 wordt het dorp al aangeduid met de naam Buun. Het dorp heeft twee grote essen, aan de noord- en de zuidkant. Vanaf de zeventiende eeuw begon men op grote schaal met de ontginning van de venen oostelijk van Buinen. Door de ontginning zijn daar in de loop der tijd meerdere veenkolonies ontstaan, zoals Buinerveen en Nieuw-Buinen.

Buinen ligt op de oostfank van de Hondsrug.

Tot halverwege de negentiende eeuw bestond het dorp voornamelijk uit verspreid liggende boerderijen. Een brink of een kerk had het niet. Het dorp lag oorspronkelijk tussen twee riviertjes in. Het Voorste Diep is tussen 1926 en 1930 gedeeltelijk gekanaliseerd door de aanleg van het Kanaal Buinen-Schoonoord.

Dit kanaal loopt vanaf Borger met een grote boog om Buinen heen richting Nieuw-Buinen en de Zuider Hoofdvaart. Aan de oostkant van Buinen stroomt nog altijd het riviertje Achterste Diep, dat samen met het Voorste Diep overgaat in de Hunze.

In 1905 opende de Noord-Ooster Lokaal Spoorwegmaatschappij (NOLS) een station in Buinen aan het traject Zwolle - Stadskanaal.

In 1945 stopte het personenvervoer over dit spoor, twee decennia later stopte ook het goederenvervoer. Kort na 1964 is het station afgebroken. De Spoorstraat is nog een overblijfsel van dit verleden. Buinen had destijds ook een kleine spoorweghaven in het Zuiderhoofddiep, dat vanaf Buinerveen was doorgetrokken tot de rand van het dorp. Deze haven is in de jaren ’70 gedempt. In 2005 is het Spoordok weer uitgegraven en zijn er wandelpaden aangelegd.

Buinen kreeg na de Tweede Wereldoorlog wat kleine industrie, waaronder een kartonnagefabriek aan de Spoorstraat en een zandwinbedrijf in de richting van Exloo. Het agrarische karakter van het dorp is veranderd in dat van een forensendorp. Het dorp heeft veel eigen voorzieningen en een rijk verenigingsleven.

Tussen Buinen en Nieuw-Buinen ligt de veenkolonie Buinerveen. Het dorp is halverwege de achttiende eeuw ontstaan, toen men vanuit Buinen begon met de vervening. Op een lange zandrug bij het riviertje Achterste Diep vestigden zich de eerste bewoners, met name boeren, veen- en landarbeiders. In de loop van de negentiende eeuw kwamen de grootschalige ontginningen op gang en ontwikkelde Buinerveen zich van een kleine veennederzetting tot een groot boerendorp met veenkoloniale akkerbouw. Tegenwoordig is Buinerveen vooral een forensendorp, dat sterk gericht is op de naburige dorpen en Stadskanaal.

Haaks op de Noorderstraat-Zuiderstraat werden twee evenwijdig lopende kanalen aangelegd die aansloten op het Stadskanaal.

Langs deze kanalen ontstond de veenkolonie Nieuw-Buinen, die zou uitgroeien tot één van de grootste plaatsen in de gemeente.

Het Zuiderdiep werd rond 1905 verlengd tot aan Buinen, wat ook een belangrijke economische impuls was voor Buinerveen. Door de groei na de Tweede Wereldoorlog van zowel Buinerveen als Nieuw-Buinen loopt de bebouwing van beide plaatsen tegenwoordig in elkaar over. In het noorden grenst Buinerveen aan Drouwenerveen, naar het zuiden toe loopt de bebouwing door tot in Exloërveen. Het Zuiderdiep is inmiddels grotendeels gedempt.

Anders dan de vele veenkolonies in het Oostermoergebied, is Buinerveen van oorsprong geen kanaaldorp maar een wegdorp.

Door de lintbebouwing kent Buinerveen geen echt dorpscentrum. De kruising van de wegen Noorderstraat, Hoofdstraat, Zuiderstraat en Buinerstraat wordt daarom als dorpskern beschouwd. Daar staat ook het bekende café De Viersprong, dat tevens als dorpshuis fungeert.

Aan het Zuiderdiep 7 staat de voormalige Silokerk, een kleine zaalkerk met dakruiter. Sinds 2006 is de kerk een atelier en galerie. De sportvelden en de ijsbaan van het dorp bevinden zich aan de Noorderstraat.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |